ECLI:NL:GHDHA:2016:235

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
BK-15/00454
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake informatiebeschikking door de Inspecteur van de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank de informatiebeschikking van de Inspecteur van de Belastingdienst heeft bekrachtigd. De informatiebeschikking, gedateerd 29 mei 2013, werd opgelegd omdat belanghebbende niet voldeed aan de administratieve verplichtingen zoals vastgelegd in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De informatiebeschikking had betrekking op de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2010 en de naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2012.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat belanghebbende niet had voldaan aan haar administratieplicht, wat leidde tot de informatiebeschikking. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep heeft het Hof de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld. Het Hof concludeerde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de kasadministratie van belanghebbende gebreken vertoonde en dat de urenadministratie niet voldeed aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden.

Het Hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De gebreken in de administratie waren van zodanige aard dat de informatiebeschikking gerechtvaardigd was. Het Hof heeft geen nieuwe termijn vastgesteld voor het voldoen aan de administratieve verplichtingen, aangezien de tekortkomingen niet konden worden hersteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 januari 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-15/00454

Uitspraak d.d. 22 januari 2016

in het geding tussen:

[X] , te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Rotterdam, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 10 april 2015, nr. SGR 14/3453.

Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
Aan belanghebbende is een informatiebeschikking gegeven, met dagtekening 29 mei 2013, wegens het niet (geheel) voldoen aan de administratieve verplichtingen uit hoofde van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De informatiebeschikking heeft betrekking op de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2010 en op de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2012.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 18 maart 2014, de informatiebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op 17 juni 2014 uitspraak gedaan zonder zitting en het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens het in het beroepschrift ontbreken van de gronden van beroep.
1.4.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank van 17 juni 2014 heeft belanghebbende verzet aangetekend, welk verzet bij uitspraak van de Rechtbank van 1 september 2014 gegrond is verklaard.
1.5.
Bij uitspraak van de Rechtbank van 10 april 2015 is het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank van 10 april 2015 in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 december 2015, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal gemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 1 tot en met 3 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt, evenals in de hierna op te nemen citaten van de uitspraak van de rechtbank, aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“1. Eiseres drijft een onderneming onder de naam [Y] . Eiseres heeft zakelijke klanten en particuliere klanten. Voor de particuliere klanten, veelal Hongaren, vraagt eiseres toeslagen aan, dient zij belastingaangiften in en verricht zij vertaalwerkzaamheden. Deze particuliere klanten betalen contant. Voor haar zakelijke klanten verricht zij diverse administratieve werkzaamheden.
2. Op 25 januari 2013 is verweerder gestart met een boekenonderzoek in het kader van de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting 2008 tot en met 2010 en de aangiften omzetbelasting en loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012.
3. Op 29 mei 2013 heeft verweerder eiseres een informatiebeschikking gegeven wegens het niet voldoen aan het bepaalde in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). De informatiebeschikking heeft betrekking op de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2010 en op de aanslagen omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2012 (de informatiebeschikking).”
Nu in hoger beroep tegen die feitenvaststelling geen bezwaren zijn ingebracht, zal het Hof daarvan uitgaan.
3.2.
In de in onderdeel 3 van de uitspraak van de rechtbank genoemde informatiebeschikking is, voor zover van belang, onder meer opgenomen:
“Bij een geobjectiveerde benadering kom ik tot het oordeel dat uw administratie op belangrijke onderdelen niet aan de wettelijke norm voldoet. En wel op de volgende onderdelen en/of om de volgende reden(en):
Kasadministratie
Gelet op het vele contante geldverkeer moet er naar de eisen van de onderneming op zodanige wijze een administratie worden gevoerd waarbij te allen tijde zicht is op het actuele kassaldo. Aangezien er geen (klad)administratie is met periodieke (actuele) saldobepaling en kascontrole voldoet de administratie van de onderneming op dit punt niet aan artikel 52 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR). Het ontbreken van een dergelijke administratie leidt ertoe dat er feitelijk onvoldoende zicht is op de daadwerkelijke ontvangsten.
Urenadministratie
Gelet op het feit dat u heeft verklaard dat de door u gewerkte uren de basis vormen van de facturatie moet er naar de eisen van de onderneming op zodanige wijze een urenadministratie worden gevoerd waarbij te allen tijde zicht is op de gewerkte uren. De in de administratie aangetroffen dan wel door u voor het onderzoek overhandigde urenverantwoording is niet volledig.
Over de volgende perioden ontbreken de gegevens:
- 30 juli 2010 tot en met 10 november 2010;
- Februari 2012 tot en met medio augustus 2012
Verder constateren wij dat er op de meeste dagen in de periode 2012 (januari) en 2013 (“ [A] uren ez a jo lista xlsx”) slechts een gering aantal uren is verantwoord. (…)
Het bestand “Kopie van [A] orak 2012.xlsx” bevat wel urengegevens, maar geen data. (…)
Het bestand “ [B] _2010.xls” is niet dan wel niet binnen redelijke termijn controleerbaar. (…)
Het laatste werkblad “Hongaren” vermeldt werkzaamheden vanaf 11 november 2009 tot en met 11 januari 2011, gevolgd door werkzaamheden waarbij geen datum is ingevuld.
Tenslotte hebben wij geconstateerd dat er geen vastlegging is van de door uw personeel gewerkte uren ten behoeve van de facturering.
Wij stellen thans dan ook vast dat u niet of niet geheel aan uw administratieve verplichtingen uit hoofde van artikel 52 van de AWR heeft voldaan. Wij geven u hiervoor dan ook een informatiebeschikking. Deze heeft betrekking op de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2010 en op de aanslagen omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2012.”
3.3.
De Inspecteur heeft een drietal e-mails van de gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur, gedagtekend 3 september 2013, overgelegd met als bijlagen:
  • uren 2010 30 juli tot 10 november.pdf
  • uren personeel.xlsx
  • [C] .docx
De Inspecteur heeft tevens afschriften van de bijlagen overgelegd. De eerste twee bijlagen bevatten data gelegen tussen 30 juli 2010 en 8 november 2010 respectievelijk tussen 2 januari 2011 en 31 december 2011, namen van bedrijven, aanvangs- en eindtijden, aantallen gewerkte uren en omschrijvingen van werkzaamheden.
3.4.
Tot de stukken behoort een brief van de Inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende, gedagtekend 15 oktober 2013. Hierin is, voor zover van belang, opgenomen:
“Middels dit schrijven wil ik aangeven dat naar mijn mening nog de volgende gebreken bestaan en is de volgende informatie nog niet verstrekt:
- Er is geen deugdelijke kasadministratie gevoerd, dit terwijl alle opdrachten voor [particuliere] klanten contant worden afgerekend. Door de controleambtenaren is een kasadministratie gereconstrueerd. Deze blijkt op meerdere momenten negatief te lopen;
- Op onder andere factuur […] en […] staan meerdere administratieve handelingen vermeld met de hiervoor benodigde tijdsduur. In de administratie is echter geen urenadministratie van deze handelingen aangetroffen. Een onderbouwing van de facturatie is op deze wijze niet mogelijk;
- Over 2008, 2009 en 2011 is geen [dan wel praktisch] geen urenadministratie verstrekt terwijl in de administratie over 2010 een hiaat zit van 30 juli 2010 tot 10 november 2010 en in die van 2012 van februari 2012 tot augustus 2012. Ook in het later verstrekte bestand “ [B] _2010” zijn de tabbladen van 30 juli 2010 tot en met 10 november 2010 leeg. Slechts in het ook tot dit bestand behorende tabblad “Hongaren” zijn een beperkt aantal uren voor deze periode opgenomen. Bovendien zijn er 45 dagen waarop slechts 1 uur en 25 dagen waarop slechts 2 uur zijn verantwoord. Ik acht dit alles niet aannemelijk en ben dan ook van mening dat de urenverantwoording niet volledig is;
- Aan dhr. [D] verstrekte leningen zijn op geen enkele wijze aangetoond.
Alvorens uitspraak op uw bezwaar te doen, wil ik u nogmaals in de gelegenheid stellen de door mij gevraagde informatie alsnog te verstrekken. Administratieve gebreken kunnen uit de aard der zaak meestal niet met terugwerkende kracht worden hersteld aangezien de hiervoor noodzakelijke gegevens nu juist ontbreken. Indien u echter van mening bent dat de administratie over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012 alsnog op korte termijn overeenkomstig de wettelijke eisen kan worden opgezet, stel ik u hiertoe nog tot 30 oktober 2013 in de gelegenheid.”
3.5.
De Inspecteur heeft een e-mail van de gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur, gedagtekend 4 november 2013, overgelegd met als bijlagen:
  • 2012.xlsx
  • q4 2011 en q1 2012.pdf
  • q4 2011 q 1 2012.xls
  • uren 2012.xlsx
De Inspecteur heeft tevens afschriften van de bijlagen overgelegd. Hierin zijn onder meer een balans met saldi van 31 december 2011 en 31 december 2012 opgenomen, een factuur aan [E] met nummer […] en een factuur aan [F] BV met nummer […] - beide met omschrijvingen van werkzaamheden, gewerkte uren, uurtarieven en totaalbedragen - en een overzicht met namen van bedrijven, aanvangs- en eindtijden, aantallen gewerkte uren en omschrijvingen van werkzaamheden, waarbij alleen in de maand januari tevens data zijn vermeld.
3.6.
De Inspecteur heeft een uitdraai van het bestand “ [B] _2010.xls” en het bestand “Gecombineerd bestand ‘ [B] _2010.xls’ en ‘Hongaren’” overgelegd. Deze bevatten data in 2010, namen van bedrijven, aanvangs- en eindtijden, aantallen gewerkte uren en omschrijvingen van werkzaamheden, een enkele keer onder vermelding van een (afkorting van een) naam van een persoon. De Inspecteur heeft tot slot kolommenbalansen 2011 en 2012 overgelegd.
3.7.
De Inspecteur heeft met betrekking tot de onder 3.3, 3.5 en 3.6 genoemde stukken geconstateerd:
  • Het bij brief van 4 november 2013 toegezonden bestand “2012.xlsx” bevat slechts de balansen per 31 december 2011 en 31 december 2012 en de verlies-en-winstrekening 2011 en 2012, maar geen kasadministratie.
  • De kassaldi van de balansen in het bestand “2012.xlsx” wijken af van de saldi volgens de onder 3.6 genoemde kolommenbalansen.
  • Het bestand “uren 2012.xlsx” bestaat uit drie werkbladen, te weten [G] 1, [G] en [G] 3. Het werkblad [G] 1 bevat wel uurgegevens, maar geen data. In het werkblad [G] 2 worden slechts in 8 van de 875 regels uren vermeld.
  • De op de factuur aan [E] vermelde uren komen overeen met het aantal uren volgens de urenadministratie, maar uit de factuur noch uit de urenadministratie is op te maken op welke data de gewerkte uren hebben plaatsgevonden.
  • De op de factuur aan [F] BV vermelde uren komen niet overeen met het aantal uren volgens de urenadministratie.
  • Het bestand “ [B] _2010.xls” bevat 13 tabbladen: één voor elke maand en een tabblad “Hongaren”. Door de maandelijkse tabbladen en het tabblad “Hongaren” te combineren ontstaat een volledig beeld van de gewerkte uren. Over de periode 30 juli 2010 tot en met 10 november 2010 is echter geen urenverantwoording in de maandelijkse tabbladen aangetroffen. Hetgeen bij e-mail van 3 september 2013 is overgelegd, betreft slechts een uitdraai uit het bestand “Hongaren”.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In geschil is of de Inspecteur terecht de informatiebeschikking heeft gegeven. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Voor de standpunten van partijen en de gronden verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Oordeel van de rechtbank

5. De rechtbank heeft in onderdelen 8 tot en met 13 overwogen:
“8. Eiseres is ondernemer voor de omzetbelasting. Daarom dient zij op grond van artikel 34 van de Wet op de omzetbelasting 1968 aantekening te houden van de door haar verrichte diensten die van belang zijn voor de heffing van de belasting. Op grond van artikel 52, tweede lid, onder b, van de Awr, is eiseres administratieplichtig. Dit betekent onder meer dat zij gehouden is van de vermogenstoestand en van alles betreffende haar onderneming op zodanige wijze een administratie te voeren dat te allen tijde haar rechten en verplichtingen daaruit duidelijk blijken (de administratieplicht).
9. Voor de beoordeling van het geschil is het van belang of eiseres heeft voldaan aan de op haar rustende administratieplicht. Gegeven het feit dat de particuliere klanten van eiseres altijd per kas betalen, is een juiste kasadministratie een essentieel onderdeel van een betrouwbare administratie als geheel. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat het niet mogelijk was om voor de jaren 2008 tot en met 2012 periodiek actuele kassaldi te bepalen omdat er geen (klad) kasadministratie aanwezig was. Dat de administratie van eiseres inmiddels wel de mogelijkheid biedt om het actuele kassaldo te bepalen doet daaraan niet af.
10. Het door eiseres aan verweerder overgelegde bestand ‘2012.xlsx’ zou volgens de verklaring van eiseres het digitale kasboek zijn. Verweerder heeft dit echter weersproken en gesteld dat dit bestand alleen de balansen per 31 december 2011 en 31 december 2012 bevat alsmede de daarop betrekking hebbende verlies en winstrekeningen. Nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bestand wél het digitale kasboek bevat volgt de rechtbank verweerder hierin. Omdat het niet mogelijk was om het actuele kassaldo te bepalen is de rechtbank van oordeel dat de kasadministratie gebreken vertoon[t]. Overigens heeft de rechtbank geconstateerd dat de balansen per 31 december 2011 en 31 december 2012 uit het bestand ‘2012.xlsx’ en de door eiseres overgelegde kolommenbalansen geen aansluiting vertonen voor wat betreft de omvang van de kassaldi. De hoogte daarvan per 31 december 2011 wijkt af van de hoogte daarvan per 1 januari 2012.
11. Tevens is voor de beoordeling van het geschil van belang of eiseres een adequate urenadministratie bijhield. Volgens eiseres vormt het bestand ‘ [B] _2010 xls’ de urenadministratie. Daarnaast neemt eiseres het standpunt in dat de gewerkte uren niet van belang zijn voor de primaire registratie nu tevens op basis van prijsafspraken wordt gewerkt. Verweerder betwist dat de urenadministratie die eiseres hem heeft verstrekt volledig is omdat in perioden van meerdere weken geen uren zijn geregistreerd waardoor het niet mogelijk was om een volledig beeld van de gewerkte uren te krijgen.
12. De rechtbank overweegt dat het voor een onderneming zoals die van eiseres cruciaal is dat alle gegevens betreffende de werkzaamheden van werknemers, de aantallen gewerkte uren, de aantallen gedeclareerde uren en de aan werknemers gedane betalingen nauwkeurig en regelmatig worden vastgelegd op een wijze die voor verweerder te allen tijde controleerbaar en duidelijk is. Dat eiseres met prijsafspraken werkt ontslaat haar niet van de verplichting om aan haar administratieplicht te voldoen. Nu eiseres geen volledig beeld van de door haar en haar personeel gewerkte uren heeft overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat de urenadministratie van eiseres niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden.
13. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet heeft voldaan aan haar administratieplicht zoals omschreven in 8. Verweerder heeft derhalve terecht een informatiebeschikking gegeven. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.”

Beoordeling van het hoger beroep

6.1.
Het Hof verenigt zich met de beslissing van de rechtbank, maakt deze beslissing alsmede de gronden tot de zijne en overweegt meer in het bijzonder nog als volgt.
6.2.
De rechtbank heeft terecht beslist dat een juiste kasadministratie voor belanghebbende een essentieel onderdeel is van een betrouwbare administratie als geheel. Belanghebbende heeft in dit verband aangevoerd dat zij weliswaar geen kasboek heeft bijgehouden met een overzicht van de contanten die elke dag zijn ontvangen en zijn uitgegeven, maar dat zij wel per week of per twee weken de contanten bij de bank stortte en vervolgens in een boekhoudpakket verwerkte en dat de omzet daaruit is af te leiden. Dit betoog kan belanghebbende niet baten. Met een dergelijke werkwijze kan niet gezegd worden dat te allen tijde de rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens uit de administratie blijken. Zonder enige administratie en zonder nadere gegevens, die niet zijn verstrekt, inzake de ingekomen contanten en de stortingen ontbreekt immers de basis voor de vaststelling van de uitgangspositie voor de heffingen die belanghebbende verschuldigd is.
Bovendien heeft de Inspecteur in zijn brief van 15 oktober 2013 gesteld en ter zitting van het Hof onweersproken herhaald dat de door de controleambtenaren gereconstrueerde kasadministratie op verscheidene momenten tot grote bedragen zogenoemde negatieve kassen vertoont.
6.3.
Het Hof volgt evenmin het standpunt van belanghebbende dat registratie van de gewerkte uren niet van belang zijn, omdat op basis van prijsafspraken wordt gewerkt. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven niet te beschikken over stukken waarin een dergelijke vaste prijsafspraak is opgenomen en belanghebbende heeft haar stelling dat met prijsafspraken wordt gewerkt tegenover betwisting door de Inspecteur ook anderszins niet onderbouwd, laat staan aannemelijk gemaakt. Ook zijn geen gegevens verstrekt die enig inzicht zouden kunnen geven in de verdeling van de werkzaamheden. Overigens zou, zo er van zou moet worden uitgegaan dat in bepaalde gevallen prijsafspraken zijn gemaakt, een urenadministratie moeten worden bijgehouden voor de werkzaamheden waarvoor die afspraken niet gelden zowel als voor het totaalbeeld van de onderneming in het kader van de heffing van belasting.
6.4.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de informatiebeschikking is genomen in strijd met de beginselen van zorgvuldige voorbereiding en in strijd met het verbod van vooringenomenheid. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende geen feiten gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, die de conclusie rechtvaardigen dat de Inspecteur enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden. De enkele stelling dat de controleambtenaar nog voordat de controle was aangevangen haar heeft voorgehouden dat hij de administratie zou verwerpen en aan belanghebbende een boete zou opleggen is daartoe onvoldoende. Feiten die tot een ander oordeel leiden zijn niet gebleken.
6.5.
Het subsidiaire standpunt van belanghebbende dat, zo er al gebreken zijn in de administratie van belanghebbende, deze niet van een zodanig gewicht zijn dat de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast is gerechtvaardigd, faalt reeds, omdat dit aspect niet in de onderhavige procedure aan de orde kan komen, doch slechts bij bezwaar of beroep tegen de belastingaanslag. Uit de bewoordingen en de systematiek van artikel 27e, eerste lid, van de AWR vloeit voort dat omkering en verzwaring van de bewijslast pas aan de orde komt als sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking. Het Hof onderkent dat in de parlementaire geschiedenis aanwijzingen zijn te vinden dat het de bedoeling van de wetgever is geweest het mogelijk te maken in de bezwaar- of (hoger)beroepsprocedure over de informatiebeschikking tevens de redelijkheid aan de orde te stellen van de toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast in het concrete geval (zie Kamerstukken II 2008/09, 30.645, nr. 14, blz. 5, 6 en 11). De parlementaire geschiedenis is echter niet steeds eenduidig. In de Handelingen Tweede Kamer, 15 september 2010, blz. 100-8075 is opgenomen:
“Ook is van belang om te benadrukken dat, als een informatiebeschikking definitief vast is komen te staan, de omkering en verzwaring van de bewijslast niet per definitie intreedt. Een onherroepelijke informatiebeschikking betekent niets meer of minder dan dat niet is voldaan aan een informatieverzoek dat op dat moment legitiem was. Daaraan verbindt de wet op gelijke voet als nu de sanctie van omkering van de bewijslast. Daarop bestaan echter uitzonderingen, waaraan het voorstel niets afdoet. (…) Toepassing van de omkering van de bewijslast blijft (…) achterwege als die zware sanctie disproportioneel zou zijn ten opzichte van het heffingsbelang of zich anderszins niet met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zou verdragen.”
Nu de bedoeling van de wetgever voor verschillende interpretaties vatbaar is, kiest het Hof voor een uitleg van artikel 27e van de AWR in overeenstemming met de bewoordingen en systematiek van die bepaling. Kennelijk heeft de wetgever steeds willen benadrukken dat, nadat de informatiebeschikking onherroepelijk is komen vast te staan, bij een opkomen tegen de (later opgelegde) aanslag nog ruimte is tegen de zogenoemde verlegging van de bewijslast als zodanig op te komen, dit zowel in bezwaar als in (hoger) beroep tegen die aanslag. De informatiebeschikking en de bij die beschikking behorende procedure is enkel gericht op het voldaan zijn aan de bij de wet gestelde administratieve verplichtingen.
6.6.
Naar het oordeel van het Hof zijn de gebreken in de administratie van belanghebbende in het onderhavige geval van dien aard - zo heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting bijvoorbeeld verklaard dat belanghebbende geen kasboek heeft met een overzicht van de contanten die elke dag zijn ontvangen of zijn uitgegeven en is vastgesteld dat de op facturen vermelde uren niet steeds overeenkomen met de urenregistratie - dat aan het voldoen van de in de informatiebeschikking bedoelde verplichtingen geen gevolg (meer) kan worden gegeven, zodat het Hof geen nieuwe termijn in de zin van artikel 27e, tweede lid, van de AWR vaststelt.
6.7.
Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond. Beslist dient te worden zoals hierna is vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.T. Sanders, E.M. Vrouwenvelder en G.D. van Norden, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.G. Detweiler. De beslissing is op 22 januari 2016 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.