ECLI:NL:GHDHA:2016:2249

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
22-002844-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor wederrechtelijk binnendringen en mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder onherroepelijk veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder lokaalvredebreuk. De zaak betreft een incident op 26 juni 2015, waarbij de verdachte in een Albert Heijn in Leiden wederrechtelijk de winkelruimte binnenging, terwijl hem eerder schriftelijk de toegang was ontzegd voor de duur van twee jaar. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de algemene voorwaarde van zijn voorwaardelijke veroordeling niet heeft nageleefd door wederrechtelijk de winkel binnen te dringen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week. Het hof heeft de vrijspraak van de verdachte voor de mishandeling van een benadeelde partij (onder 1) uitgesproken, omdat de bewijsvoering niet wettig en overtuigend was. De vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen is gehonoreerd, en de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van drie weken is gelast. Het hof heeft de beslissing genomen op basis van de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte.

Uitspraak

PROMIS

Rolnummer: 22-002844-15
Parketnummers: 09-818551-15 en 09-817638-13 (TUL)
Datum uitspraak: 26 mei 2016
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 29 juni 2015 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1974,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 24 december 2015 en het onderzoek op de – onderbroken – terechtzitting van dit hof van 29 april 2016 en 26 mei 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week, met aftrek van de tijd die is doorgebracht in voorarrest. Voorts is omtrent de voorlopige hechtenis en de vordering na voorwaardelijke veroordeling beslist als nader vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.hij op of omstreeks 26 juni 2015 te Leiden [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] (met kracht) op/tegen een knie te trappen/schoppen;

2.hij op of omstreeks 26 juni 2015 te Leiden in een besloten lokaal gelegen Bevrijdingsplein 50 en in gebruik bij Albert Heijn, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte wederrechtelijk is binnengedrongen

immers was hem, verdachte, met ingang van 10-09-2014 schriftelijk de toegang tot die Albert Heijn ontzegd voor de duur van 2 jaar.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De raadsman heeft betoogd dat de tenlastelegging (het hof begrijpt: de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde) nietig dient te worden verklaard, nu de verdachte de Albert Heijn tweemaal heeft betreden, terwijl niet duidelijk is op welk moment van binnengaan het onder 2 ten laste gelegde ziet.
Het hof overweegt dienaangaande dat de bedrijfsleider [benadeelde partij] de verdachte, zodra hij hem op 26 juni 2015 in de winkel zag, onmiddellijk op onmiskenbare wijze duidelijk heeft gemaakt dat hij het winkelverbod had overtreden en de winkel diende te verlaten. Anders dan de raadsman, ziet het hof hetgeen zich op die datum heeft afgespeeld als één gebeurtenis en onderscheidt het hof niet twee afzonderlijke momenten. Dat de verdachte kortstondig de Albert Heijn zou hebben verlaten – voor zover dat reeds het geval mocht zijn geweest – maakt dit oordeel niet anders.
Het hof stelt vast dat ook niet is gebleken dat de verdachte zich niet behoorlijk tegen het hem onder 2 gemaakte verwijt heeft kunnen verdedigen omdat hij dit niet zou hebben begrepen.
De dagvaarding ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde voldoet derhalve aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, zodat het verweer wordt verworpen.
Het hof merkt ten overvloede nog op dat dit verweer overigens ook op gespannen voet staat met de vervolgens door de raadsman opgeworpen stelling, inhoudende dat bij de door hem als zodanig aangeduide tweede keer van wederrechtelijk binnendringen geen sprake is geweest omdat de verdachte zich toen, aldus de raadsman, buiten de poortjes heeft bevonden.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt in dat verband het navolgende.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2016 zijn de aangever [benadeelde partij] en de getuige [getuige] gehoord. Het hof komt tot de conclusie dat de verklaringen van de aangever en genoemde getuige, voor zover deze betrekking hebben op het onder 1 ten laste gelegde, in belangrijke mate van elkaar verschillen, in het bijzonder over het moment waarop de verdachte de aangever zou hebben getrapt of geschopt. De verklaringen, die de aangever en de getuige dienaangaande ter terechtzitting in hoger beroep hebben afgelegd, zijn op punten ook niet consistent met de door hen ter zake bij de politie afgelegde verklaringen. Bovendien komen de verklaringen van de aangever op punten niet overeen met de zich in het dossier bevindende beschrijving van de camerabeelden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

2.hij op of omstreeks26 juni 2015 te Leiden in een besloten lokaal, gelegen aan het Bevrijdingsplein 50 en in gebruik bij Albert Heijn, althans bij een ander of anderen dan bij verdachtewederrechtelijk is binnengedrongen,immers was hem, verdachte, met ingang van 10-09-2014 schriftelijk de toegang tot die Albert Heijn ontzegd voor de duur van 2 jaar.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, aangezien de verdachte de Albert Heijn aan het Bevrijdingsplein 50 te Leiden niet is binnengedrongen en het betreden van die Albert Heijn ook niet wederrechtelijk is geweest.
Het hof overweegt dienaangaande dat van binnendringen reeds sprake is wanneer het besloten lokaal wordt betreden tegen de onmiskenbare wil van de gebruiker en dat niet is vereist dat daartoe, in de woorden van de raadsman, “enige weerstand” dient “te worden doorbroken”. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte de toegang tot het filiaal van de Albert Heijn, gelegen aan het Bevrijdingsplein 50 te Leiden, door de manager voor de duur van twee jaar - ingaande op 10 september 2014 - was ontzegd en dat de verdachte dit winkelverbod op 26 juni 2015 heeft genegeerd. Aldus heeft hij dat filiaal tegen de onmiskenbare wil van de rechthebbende betreden en is hij dat filiaal wederrechtelijk binnengedrongen. Dat de verdachte van mening was dat het winkelverbod niet meer van kracht was, omdat hij van de diefstal, waarvan hij werd verdacht en waaruit het winkelverbod was voortgevloeid, was vrijgesproken, doet daar niet aan af. Bovendien is de verdachte in de periode, gelegen tussen 10 september 2014 en 26 juni 2015, vaker in het betreffende filiaal geweest en is hem toen meermalen te kennen gegeven dat het winkelverbod, niettegenstaande de afloop van de daarmee samenhangende strafzaak, nog steeds van kracht was en hij de winkel diende te verlaten. Dat hem die keren nog, terwijl hij naar buiten werd begeleid, de gelegenheid is geboden om de winkelgoederen die hij inmiddels onder zich had af te rekenen, impliceert niet dat het binnendringen op 26 juni 2015 niet wederrechtelijk is geweest, noch dat de verdachte erop mocht vertrouwen dat het winkelverbod niet langer van kracht was. Zo kan ook de omstandigheid dat hij op 26 juni 2015 niet onmiddellijk is aangehouden, maar hem eerst is gesommeerd de Albert Heijn te verlaten, niet de conclusie wettigen dat er, wederom in de woorden van de raadsman, “een impliciete toezegging” was “dat het in dit geval goed is geweest”, ook niet indien de verdachte, zoals gesteld, aan die sommatie zou hebben voldaan. De bewijsverweren treffen dan ook geen doel.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
in het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Het hof heeft meer in het bijzonder acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 april 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder – bij herhaling - onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder een lokaalvredebreuk. Deze veroordelingen en het gegeven dat hij in een proeftijd liep hebben hem er kennelijk niet van kunnen weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - met name gelet op de recidivestaat van de verdachte - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 6 maart 2013 onder parketnummer 09-817638-13 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met aftrek van voorarrest, met bevel dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 3 weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd onder – voor zover in dezen van belang - de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Deze proeftijd is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 6 mei 2014 onder parketnummer 09-818129-14 met één jaar verlengd.
De advocaat-generaal heeft, zoals overwogen, gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd en daarmede gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak onder 2 bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging is derhalve gegrond en het hof acht ook termen aanwezig de tenuitvoerlegging van voormelde 3 weken gevangenisstraf te gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 138 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 6 maart 2013, parketnummer 09-817638-13, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J.M. van Dijk, mr. A.J.M. Kaptein en mr. M.J.J. van den Honert, in bijzijn van de griffier mr. M. Simpelaar.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 mei 2016.
Mr. Kaptein is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.