ECLI:NL:GHDHA:2016:2248

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
22-004284-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter Rotterdam inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in Rotterdam. De verdachte, geboren in 1980, werd beschuldigd van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 mei 2013 in Rotterdam een aanzienlijke hoeveelheid hennep en hasj in zijn bezit had. In eerste aanleg was de verdachte schuldig verklaard, maar er was geen straf of maatregel opgelegd. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 mei 2016 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er sprake was van een vormverzuim, omdat de politie de verdachte had staande gehouden zonder geldige reden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de staandehouding rechtmatig was, aangezien de politie een verdenking had van een andere overtreding, wat leidde tot de ontdekking van de verdovende middelen. Het hof verwierp het verweer van de raadsman en oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid.

Het hof heeft de bewezenverklaring van de verdachte bevestigd, maar heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen. Dit besluit was gebaseerd op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn gebrek aan strafrechtelijk verleden, en de context van de zaak, waaronder het feit dat de verdachte werkzaam was in een coffeeshop en de overtreding de eerste was in de 21-jarige geschiedenis van die coffeeshop. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van andere tenlasteleggingen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004284-14
Parketnummer: 10-098433-13
Datum uitspraak: 7 juni 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 25 september 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1980,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 24 mei 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde en is bepaald dat, met toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht, geen straf of maatregel wordt opgelegd.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 mei 2013 te Rotterdam opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 8762,33 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of ongeveer 954,46 gram, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), zijnde hennep en of hashish (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die Wet; (art 3 ahf/onder B Opiumwet)
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Gevoerd verweer inzake vormverzuim
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De raadsman heeft betoogd, kort en zakelijk weergegeven, dat de politieambtenaar de verdachte staande heeft gehouden op grond van een verdenking van overtreding van artikel 30 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, terwijl hij deze staandehouding uitsluitend gebruikte voor een ander doel, namelijk het controleren van de inhoud van de door de verdachte gedragen sporttas op de aanwezigheid van verdovende middelen. De politieambtenaar heeft aldus misbruik van zijn bevoegdheid gemaakt (détournement de pouvoir) en de staandehouding is daarom onrechtmatig. Op de voet van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dient het als gevolg van de onrechtmatige staandehouding verkregen bewijsmateriaal te worden uitgesloten van het bewijs.
Het hof gaat bij de beoordeling van voornoemd verweer uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 28 mei 2013 (p. 5 van het dossier) is door een politieambtenaar geconstateerd dat op 28 mei 2013 in de [adres] te Rotterdam een man (hierna: de verdachte) uit een coffeeshop kwam lopen met een sporttas in zijn hand en dat hij in een deels op de stoep en in de tegengestelde rijrichting geparkeerd staande auto stapte. De politieambtenaar heeft vervolgens door middel van het bedrijfsprocessensysteem het kenteken van de auto bevraagd. Daaruit bleek dat de auto niet was verzekerd. Daarop heeft de politieambtenaar de verdachte, die inmiddels achter het stuur was gaan zitten en net wilde wegrijden, staande gehouden, heeft hij een legitimatiebewijs gevorderd en heeft hij hem medegedeeld dat de auto niet was verzekerd. De politieambtenaar heeft daarop geconstateerd dat de verdachte zich opvallend en onrustig begon te gedragen, dat hij vaak in de richting van de coffeeshop keek, dat hij begon te transpireren en moeilijk uit zijn woorden kwam. Omdat het de politieambtenaar bekend was bij het transporteren van verdovende middelen vaak sporttassen worden gebruikt en de verdachte met zo’n tas uit een coffeeshop was komen lopen, heeft hij de verdachte gevraagd wat er in die sporttas zat. Uiteindelijk heeft de verdachte uit eigen beweging de sporttas opengemaakt en aan de politieambtenaar getoond. Die zag in de tas gripzakjes met daarin groenkleurige toppen van de hem bekende hennepplant. Daarop heeft hij de verdachte aangehouden voor het bezit van verdovende middelen.
Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen zoals gerelateerd in het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 28 mei 2013. Uit het proces-verbaal volgt dat de verdachte is staande gehouden op grond van de verdenking dat de auto waarin hij was ingestapt, niet was verzekerd. Deze verdenking was gerezen op grond van de omstandigheden waaronder de auto was aangetroffen en uit het resultaat van de bevraging van het kenteken in het bedrijfsprocessensysteem. Deze staandehouding kan niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Dat de verdachte vervolgens is aangehouden op grond van verdenking van het bezit van verdovende middelen, maakt dit niet anders nu deze verdenking uit andere en (grotendeels) daaropvolgende feiten en omstandigheden is ontstaan. Van enig misbruik van bevoegdheid terzake van de staandehouding is niet gebleken.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Het verweer wordt daarom verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks28 mei 2013 te Rotterdam opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijkaanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer
8762,338000gram
, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gramvan een materiaal bevattende hennep en
/ofongeveer 881,26 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), zijnde hennep en
ofhashish
(telkens)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die Wet; (art 3 ahf/onder B Opiumwet)
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 5.000,00, subsidiair 100 dagen hechtenis, waarvan € 2.500,00, subsidiair 50 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Geen straf of maatregel
In verband met de persoonlijkheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit zoals bewezenverklaard is begaan, acht het hof het in de onderhavige zaak raadzaam dat geen straf of maatregel wordt opgelegd. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat
i. i) de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde werkzaam was als medewerker (werknemer) van coffeeshop [x], niet als exploitant of eigenaar van die coffeeshop, en dat ingevolge de toen geldende Aanwijzing Opiumwet bij overtreding van een van de AHOJG-criteria door een gedoogde coffeeshop (zoals [x]) het voorhanden hebben van handelsvoorraden voor risico van de coffeeshopexploitant en de coffeeshopeigenaar blijft (Staatscourant 2011, nr. 22936, 27 december 2011);
ii) blijkens het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 mei 2016 de verdachte in verband met de onderhavige zaak geen relevant strafrechtelijk verleden heeft;
iii) uit het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat de gedoogde coffeeshop [x] ten tijde van het bewezen verklaarde de A-,H-, O- en J-criteria niet heeft nageleefd;
iv) uit het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat de onderhavige overtreding van het G-criterium de eerste overtreding van de AHOJG-criteria was in het 21-jarige bestaan van coffeeshop [x] en dat niet is gebleken van enige overtreding na 28 mei 2013;
v) het in Nederland gevoerde softdrugsbeleid waarin de verkoop van softdrugs in een coffeeshop (de voordeur) niet wordt vervolgd, maar de productie en handel (tot aan de achterdeur) wel, – ook ten tijde van het bewezen verklaarde – tot een spagaat leidt (vgl. AG mr. Machielse, ECLI:NL:PHR:2013:BZ6654 (Checkpoint I), onder 9.13, die van een zeer scheve verhouding spreekt); en
vi) sinds het bewezen verklaarde ruim drie jaar is verstreken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door mr. R.C. Langeler,
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. H.J. van Kooten, in bijzijn van de griffier L.A. Haas.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 juni 2016.
Mr. R.C. Langeler is buiten staat om dit arrest te ondertekenen.