ECLI:NL:GHDHA:2016:2246

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
22-003857-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het bezit van een vals rijbewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voor het bezit van een vals rijbewijs. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zijn raadsman verzocht om terugwijzing naar de rechter in eerste aanleg, omdat de verdachte wegens ziekte niet aanwezig kon zijn bij de zitting. Het hof heeft echter geoordeeld dat de politierechter terecht heeft besloten om de zaak bij verstek te behandelen, aangezien de verdachte niet tijdig had aangegeven dat hij niet kon verschijnen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 31 juli 2014 in Delft een vals rijbewijs in zijn bezit had, terwijl hij wist dat dit document vals was. De verdediging voerde aan dat de fouillering van de verdachte onrechtmatig was, maar het hof oordeelde dat de verbalisanten bevoegd waren om de verdachte te fouilleren op basis van de omstandigheden van het geval. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te vernietigen en de verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 40 uren, met een vervangende hechtenis van 20 dagen, toegewezen. De verdachte is schuldig bevonden aan het opzettelijk voorhanden hebben van een vals rijbewijs, wat in strijd is met artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003857-14
Parketnummer: 09-164964-14
Datum uitspraak: 20 juli 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 28 augustus 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1979,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 22 februari 2016 en 6 juli 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Verzoek terugwijzing naar rechter in eerste aanleg
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman verzocht om de zaak op grond van artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, terug te wijzen naar de rechter in eerste aanleg, omdat de politierechter geen beslissing tot aanhouding heeft genomen op de mededeling van de verdachte dat hij vanwege ziekte verhinderd was om op die terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen.
Nu het recht op een eerlijk proces door het missen van een instantie is geschonden, verzoekt de raadsman de zaak terug te wijzen naar de rechter in eerste aanleg, zodat de berechting in twee feitelijke instanties kan plaatsvinden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uitgangspunt van artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en de op dat artikel gebaseerde jurisprudentie is dat de verdachte recht heeft op een behandeling van zijn strafzaak in twee feitelijke instanties, alsmede dat eventuele onvolkomenheden in de procedure in eerste aanleg door de appelrechter kunnen worden hersteld.
Uit het grievenformulier d.d. 10 september 2014 blijkt dat de verdachte als grief heeft opgegeven dat hij ‘alles ’t liefst tegen de rechter wil zeggen, dat lijkt mij ’t beste’.
Naar aanleiding van een drietal e-mailberichten d.d. 28 augustus 2014 heeft het hof op 22 februari 2016 beslist dat er alsnog een proces-verbaal van de terechtzitting van 28 augustus 2014 diende te worden opgemaakt. Dit proces-verbaal bevindt zich thans bij de stukken. Uit dit uitgewerkte proces-verbaal blijkt dat de politierechter ter zitting eerst onderzoek heeft gedaan naar de reden van afwezigheid van de verdachte en vervolgens heeft bevolen dat de behandeling buiten aanwezigheid van verdachte werd voortgezet.
Mitsdien heeft de politierechter ter zitting bewust de beslissing genomen om de zaak niet aan te houden en bij verstek af te doen.
Van omstandigheden die, op de voet van het bepaalde in artikel 423, tweede lid van het Wetboek van Straf-vordering, zouden moeten leiden tot terugwijzing van de zaak naar de politierechter is het hof niet gebleken, zodat het verweer van de raadsman faalt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 juli 2014 te Delft opzettelijk voorhanden heeft gehad een vals(e) of vervalst(e) rijbewijs - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, immers verdachte had toen en daar in zijn bezit een rijbewijs (gesteld op zijn naam) vervaardigd
- met inktjettechniek in plaats van offsettechniek en/of - zonder origineel optisch variabel element en/of
- zonder origineel kinegram en/of
- zonder pasfoto in Imageperf techniek en/of
- zonder origineel voelbaar element en/of
- zonder UV-licht reactie, derhalve niet voorzien van de echtheidskenmerken van een origineel rijbewijs.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks31 juli 2014 te Delft opzettelijk voorhanden heeft gehad een vals
(e) of vervalst(e)rijbewijs - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, immers verdachte had toen en daar in zijn bezit een rijbewijs (gesteld op zijn naam) vervaardigd
- met inktjettechniek in plaats van offsettechniek en/of - zonder origineel optisch variabel element en
/of
- zonder origineel kinegram en
/of
- zonder pasfoto in Imageperf techniek en
/of
- zonder origineel voelbaar element en
/of
- zonder UV-licht reactie, derhalve niet voorzien van de echtheidskenmerken van een origineel rijbewijs.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat, op gronden als vermeld in de overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota, de fouillering van de verdachte onrechtmatig is geweest en dat hetgeen er is aangetroffen dient te worden uitgesloten van het bewijs, zodat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het noodzakelijke opzet, een en ander zoals nader toegelicht in de door de raadsman overgelegde pleitnota.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van aanhouding zagen de verbalisanten op 31 juli 2014 twee personen op een snorfiets zonder kentekenplaat rijden. De bestuurster werd staande gehouden en had geen legitimatie bij zich.
De bijrijder van de snorfiets, naar later bleek de verdachte, werd eveneens gevraagd zijn legitimatiebewijs te tonen om vast te stellen of hij mogelijk de eigenaar van de snorfiets was.
De verdachte gaf aan ook geen legitimatiebewijs bij zich te hebben. De verdachte is vervolgens meerdere malen gevraagd zijn persoonsgegevens op te geven. Hij wenste daaraan niet mee te werken. Daarom zijn de verbalisanten bij de verdachte tot een identiteitsfouillering overgegaan op grond van artikel 55b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierop is de verdachte aangehouden.
Tijdens deze fouillering werd bij de verdachte een mapje met meerdere pasjes aangetroffen, inhoudende onder meer een –naar later bleek- vals rijbewijs op naam van de verdachte.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat de verbalisanten op basis van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden bevoegd waren om de verdachte te fouilleren.
Derhalve is geen sprake van een onrechtmatige fouillering en dus geen grond voor bewijsuitsluiting als door de verdediging gesteld.
Naar het oordeel van het hof is het rijbewijs dat de verdachte bij zich had naar zijn uiterlijke kenmerken geschikt om als echt en onvervalst te gebruiken.
Een rijbewijs is naar zijn aard bestemd om tot bewijs te dienen.
Nu de verdachte ter zitting heeft erkend dat hij wist dat het rijbewijs vals was en verklaard heeft het al geruime tijd bij zich te dragen, kan naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte opzettelijk een vals rijbewijs, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, voorhanden heeft gehad met het doel om het (op enig moment) als echt en onvervalst te gebruiken.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is in het bezit geweest van een vals rijbewijs. Aldus handelend heeft de verdachte het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in de echtheid van dergelijke documenten ernstig beschaamd.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 juni 2016, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser, mr. H.P.Ch. van Dijk en mr. A.H. de Wild, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 juli 2016.
Mr. A.H. de Wild is buiten staat dit arrest te ondertekenen.