In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voor het bezit van een vals rijbewijs. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zijn raadsman verzocht om terugwijzing naar de rechter in eerste aanleg, omdat de verdachte wegens ziekte niet aanwezig kon zijn bij de zitting. Het hof heeft echter geoordeeld dat de politierechter terecht heeft besloten om de zaak bij verstek te behandelen, aangezien de verdachte niet tijdig had aangegeven dat hij niet kon verschijnen.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 31 juli 2014 in Delft een vals rijbewijs in zijn bezit had, terwijl hij wist dat dit document vals was. De verdediging voerde aan dat de fouillering van de verdachte onrechtmatig was, maar het hof oordeelde dat de verbalisanten bevoegd waren om de verdachte te fouilleren op basis van de omstandigheden van het geval. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te vernietigen en de verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 40 uren, met een vervangende hechtenis van 20 dagen, toegewezen. De verdachte is schuldig bevonden aan het opzettelijk voorhanden hebben van een vals rijbewijs, wat in strijd is met artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht.