In deze zaak gaat het om een hoger beroep van mevrouw [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de Inspecteur van de Belastingdienst het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2011 heeft vastgesteld. De belanghebbende, die een advocatenkantoor exploiteert, betwist de hoogte van de door de Inspecteur vastgestelde aanslagen en de opgelegde verzuimboete van € 4.920. De rechtbank had eerder de aanslagen en de boete verminderd, maar de belanghebbende is het niet eens met de uitkomst en heeft hoger beroep ingesteld. De kern van het geschil betreft de vraag of de door belanghebbende opgevoerde uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan en of deze als zakelijke kosten kunnen worden aangemerkt. Daarnaast is er discussie over de kosten van levensonderhoud van de dochter van belanghebbende en de hoogte van de verzuimboete. Het Hof heeft de zaak behandeld op 15 maart 2016 en heeft vastgesteld dat de Inspecteur zijn schatting van het belastbaar inkomen op € 40.000 redelijk heeft onderbouwd. De belanghebbende heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat de geschatte winst te hoog is vastgesteld. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.