ECLI:NL:GHDHA:2016:2090

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
22-004781-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met snorfiets en fietser, schuld en strafmaat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1972, was als bestuurder van een snorfiets betrokken bij een verkeersongeval op 12 september 2014 te Leidschendam. De verdachte heeft onvoorzichtig en onoplettend gehandeld door onvoldoende rechts te rijden, waardoor zij op de verkeerde weghelft terechtkwam en in botsing kwam met een tegemoetkomende fietser. De fietser liep hierbij ernstig lichamelijk letsel op, wat leidde tot tijdelijke ziekte en verhindering in de normale bezigheden.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, die kan worden omgezet in 20 dagen hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast is de verdachte voor de duur van drie maanden de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd, omdat het zich niet kon verenigen met het vonnis. De verdediging had gepleit voor vrijspraak, maar het hof achtte de schuld van de verdachte bewezen op basis van de feiten en omstandigheden die in het procesdossier zijn vervat.

De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden bevestigd, maar het hof oordeelde anders. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar niet eerder veroordelingen en de gevolgen van het ongeval voor haarzelf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004781-15
Parketnummer: 09-061352-15
Datum uitspraak: 28 juni 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 oktober 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1972,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 juni 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 12 september 2014 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (snorfiets), daarmede rijdende over de weg (het brom-/fietspad), de Kastelenring zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
zij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens) - heeft gereden op haar snorfiets terwijl de achterrem niet functioneerde en/of (vervolgens)
- rijdende op het brom-/fietspad de in die weg gelegen bocht heeft afgesneden, althans niet voldoende rechts heeft gereden waardoor zij op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en/of (vervolgens)
- haar snorfiets niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen (mede) waardoor zij in botsing is gekomen met een aldaar rijdende fietser, waardoor (een) ander(en) (genaamd 1) [benadeelde partij 1] (de fietser) en/of 2) [benadeelde partij 2], welke als passagier achterop die snorfiets zat) zwaar lichamelijk letsel, te weten ad 1) zeven, in elk geval een aantal gebroken ribben en/of een clavicula fractuur en/of een hematoom op dijbeen en/of ad 2) bloedproppen in het hoofd en/of een hersenschudding en/of schaafwonden, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 12 september 2014 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg als bestuurder van een voertuig (tweewielige bromfiets), daarmee rijdende op de weg, de Kastelenring, als volgt heeft gehandeld:
zij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens) - heeft gereden op haar snorfiets terwijl de achterrem niet functioneerde en/of (vervolgens)
- rijdende op het brom-/fietspad de in die weg gelegen bocht heeft afgesneden, althans niet voldoende rechts heeft gereden waardoor zij op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en/of (vervolgens)
- haar snorfiets niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen (mede) waardoor zij in botsing is gekomen met een aldaar rijdende fietser, waardoor (een) ander(en) (genaamd 1) [benadeelde partij 1] (de fietser) en/of 2) [benadeelde partij 2], welke als passagier achterop die snorfiets zat) letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Gevoerd verweer
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig de door haar overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu de getuige [benadeelde partij 2] ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij met zijn voet de grond heeft geraakt, waardoor verdachte uit balans is geraakt en hierdoor op enig moment op de verkeerde weghelft terecht is gekomen, zodat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte alsdan in verontschuldigbare onmacht verkeerde, zodat zij dient te worden vrijgesproken, althans dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht de verklaring van de getuige [benadeelde partij 2] dat de verdachte op de verkeerde weghelft is geraakt doordat hij, haar bijrijder, met zijn rechtervoet de grond heeft geraakt, waardoor zij uit balans is geraakt, niet aannemelijk geworden.
Het hof wijst er in dit kader allereerst op dat deze getuige, de (ex-)partner van de verdachte, pas ter terechtzitting met deze verklaring is gekomen, nadat hij zeer kort na het ongeval ten overstaan van de politie had aangegeven geen herinnering meer te hebben over hetgeen na het remmen voor de bocht (gelegen op een aantal meters voor de plaats van de aanrijding) en op het moment van de aanrijding was gebeurd.
Voorts overweegt het hof dat de verklaring van de getuige in het licht van de resultaten van het in het procesdossier opgenomen Verkort Proces-verbaal van Verkeersongevallenanalyse hoogst onwaarschijnlijk moet worden geacht. De daarin gerelateerde objectieve bevindingen, waaronder de rijrichting van de snorfiets, de aangetroffen positie van de snorfiets en de rem- en krassporen afkomstig van de snorfiets, passen niet bij het door getuige [benadeelde partij 2] geschetste scenario waarin met slechts zeer lage snelheid (5 km/u) zou zijn gereden, en hij met de rechtervoet de grond zou hebben geraakt.
Hierbij merkt het hof op dat de bevindingen uit het onderzoek ten aanzien van de lengte van de krassporen wijzen op een hogere snelheid dan 5 km/u. Verdachte zelf heeft ook aangegeven dat zij na het uitkomen van de bocht en voor de aanrijding gas had bijgegeven. Voorts is het te verwachten dat wanneer de getuige [benadeelde partij 2] met zijn rechtervoet de grond zou hebben geraakt de scooter ook een beweging naar rechts zou hebben gemaakt, en niet, zoals uit het sporenbeeld blijkt, juist aan de verre linkerzijde van de weg zou uitkomen. Een plotselinge tegenstuurreactie naar links lijkt evenzeer onwaarschijnlijk, nu blijkens voormeld ongevalsanalyse-rapport (en in het bijzonder de foto betreffende de schadeinpassing; p. 49) de scooter van de verdachte en de tegemoetkomende fietser elkaar zeer waarschijnlijk vrijwel recht van voren hebben geraakt.
Het hof gaat er dan ook vanuit dat de verdachte zich zonder aanleiding of noodzaak, en zonder rekening te houden met en/of voldoende oog te hebben voor tegemoetkomend verkeer, (ver) op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer bevond en dat zulks de oorzaak voor de aanrijding is geweest.
Het verweer wordt dan ook verworpen. Het hof acht bewezen dat de verdachte schuld heeft gehad aan het ongeval.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks12 september 2014 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een
motorrijtuig (snorfiets
), daarmede rijdende over de weg (het brom-/fietspad), de Kastelenring zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
roekeloos, in elk geval zeer, althansaanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
immers heeftzij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht
heeftgenomen en
/ofonvoldoende aandacht
heeftgehad voor het verkeer en
/ofde verkeerssituatie ter plaatse en
/of (vervolgens) - heeft gereden op haar snorfiets terwijl de achterrem niet functioneerde en/of (vervolgens)
- rijdende op het brom-/fietspad
de in die weg gelegen bocht heeft afgesneden, althansniet voldoende rechts
heeftgereden waardoor zij op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en
/of (vervolgens)
- haar snorfiets niet tijdig tot stilstand
heeftkunnen brengen (mede) waardoor zij in botsing is gekomen met een aldaar rijdende fietser, waardoor
(een
)ander
(en) (genaamd
1)[benadeelde partij 1] (de fietser)
en/of 2) [benadeelde partij 2], welke als passagier achterop die snorfiets zat) zwaar lichamelijk letsel, te weten ad 1) zeven, in elk geval een aantal gebroken ribben en/of een clavicula fractuur en/of een hematoom op dijbeen en/of ad 2) bloedproppen in het hoofd en/of een hersenschudding en/of schaafwonden, ofzodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
;.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, waardoor tijdelijke ziekte of verhindering is ontstaan.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als bestuurder van een snorfiets aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend gehandeld door, zonder voldoende rekening te houden met het tegemoetkomende verkeer onvoldoende rechts te rijden waardoor zij op de verkeerde weghelft terecht is gekomen. Hierdoor is zij met een tegemoetkomende aldaar rijdende fietser in botsing gekomen, waarbij die fietser zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Het hof houdt rekening met de omstandigheid dat de verdachte niet eerder is veroordeeld in het kader van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede met de (langdurige) fysieke gevolgen die het ongeluk voor de verdachte zelf heeft gehad. Voorts houdt het hof rekening met het belang van de verdachte bij het behoud van haar rijbewijs in verband met haar werk en met het feit dat verlies van haar werk zou leiden tot een verslechtering van haar financiële situatie (de verdachte heeft schulden).
Het hof is - alles overwegende – met de advocaat-generaal van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur alsmede een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman, mr. A. Kuijer en mr. B.A. Stoker-Klein, in bijzijn van de griffier mr. T.E.J. Bruinen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 juni 2016.
Mr. B.A. Stoker-Klein is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.