ECLI:NL:GHDHA:2016:2082

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
200.175.779/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Draagkracht en alimentatie in echtscheidingsprocedure met hoge schuldenlast

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 22 juni 2016, gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin haar verzoek om partneralimentatie werd afgewezen. De vrouw, bijgestaan door advocaat mr. V.T.E. Kuijpers, verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de man te verplichten tot betaling van € 5.400,- bruto per maand als bijdrage in haar kosten van levensonderhoud. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. van Baaren, verzet zich hiertegen en vraagt het hof om de beschikking te bekrachtigen.

De man heeft in zijn verweerschrift tevens een incidenteel appel ingediend, waarin hij verzoekt om vaststelling van kinderalimentatie van € 175,- per maand voor hun minderjarige zoon. Het hof heeft de zaak op 22 april 2016 mondeling behandeld. De vrouw betwist de draagkracht van de man en stelt dat hij niet heeft aangetoond dat hij geen alimentatie kan betalen. De man daarentegen voert aan dat hij door een hoge schuldenlast, waaronder een rekening-courantschuld van circa € 300.000,- en andere financiële verplichtingen, niet in staat is om partneralimentatie te voldoen.

Het hof oordeelt dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn schuldenlast zijn draagkracht beïnvloedt. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, omdat de man geen draagkracht heeft voor de verzochte partneralimentatie. Wat betreft de kinderalimentatie oordeelt het hof dat de vrouw geen draagkracht heeft om bij te dragen aan de kosten van de minderjarige, en wijst het verzoek van de man af. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is genomen door mrs. A.E. Sutorius-van Hees, A.N. Labohm en A.W.M. Willems, met mr. T. de Witte-Renkema als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 22 juni 2016
Zaaknummer : 200.175.779/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-6737
Zaaknummer rechtbank : C/10/457512
[appellante],
wonende te [plaats1],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. V.T.E. Kuijpers te Capelle aan den IJssel,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [plaats 2],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P. van Baaren te Rotterdam.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 28 augustus 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 29 mei 2015 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 22 december 2015 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 2 februari 2016 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 14 oktober 2015 een brief van 13 oktober 2015 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 28 december 2015 een brief van 24 december 2015 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 20 april 2016 en brief van 19 april 2016 met als bijlage een V-formulier van 18 april 2016 met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 12 april 2016 een V-formulier van diezelfde datum zonder bijlagen, behorende bij de op
op 13 april 2016 ontvangen brief van 11 april 2016 met bijlagen;
- op 20 april 2016 een V-formulier van diezelfde datum met als bijlage een brief van eveneens die datum met bijlagen.
De zaak is op 22 april 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is het verzoek van de vrouw om partneralimentatie afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1. In geschil zijn de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) en de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarige (hierna ook: kinderalimentatie).
2. De vrouw verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij beschikking de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de man aan de vrouw als bijdrage in haar kosten van levensonderhoud een bedrag van € 5.400,- bruto per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in het daarvoor aangehouden register, bij vooruitbetaling zal voldoen, althans een zodanig maandelijks bedrag ten behoeve van haar als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren. Kosten rechtens.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof het appel van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking ter zake de alimentatie ten behoeve van de vrouw te bekrachtigen.
4. In het incidentele hoger beroep verzoekt de man het hof vast te stellen dat de vrouw een alimentatie ten behoeve van [naam], geboren [in] 2000 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige) van € 175,- per maand voldoet, ingaande de datum van indiening van het verweerschrift in hoger beroep.
5. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek van de man zoals gedaan in het incidenteel appel af te wijzen. Kosten rechtens.
Draagkracht van de man
6. Het hof ziet aanleiding eerst in te gaan op de draagkracht van de man.
7. De vrouw is van mening dat de man niet heeft aangetoond dat hij geen draagkracht heeft voor de verzochte partneralimentatie. Volgens de vrouw was het voor de man eenvoudig geweest justificatoire bescheiden over te leggen. Zij betwist het bestaan van een rekening-courant schuld bij de vennootschap waarvan de man DGA is ([A. 1] B.V.) wegens privé-onttrekkingen ten behoeve van partijen. De opgevoerde betalingsachterstand ter zake vennootschapsbelasting en een schuld aan de belastingdienst ter zake terugbetaling zorgtoeslag worden eveneens door de vrouw betwist. Deze laatste schuld kan de man voldoen uit de door hem ontvangen toeslagen die door hem zijn gereserveerd, aldus de vrouw.
8. De man verweert zich daartegen als volgt. Partijen hebben wel degelijk een hoge rekening-courantschuld van circa € 300.000,-. Zij hebben altijd op te grote voet geleefd. Daarnaast moet de man aflossen op een schuld bij [bedrijf] van € 50.000,-. De woning van partijen heeft een onderwaarde van € 35.000,-. De man betaalt per maand € 650,- aan hypothecaire rente en
€ 650,- aan aflossing. Gelet op deze enorme schuldenlast staat volgens de man vast dat hij geen draagkracht heeft voor partneralimentatie.
9. Het hof is van oordeel dat de man in hoger beroep onder meer met de bij V-formulier van 20 april 2016 ingediende stukken voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de rekening-courant schuld van partijen aan de B.V. van de man is opgelopen tot inmiddels ruim
€ 300.000,-. Vaststaat dat partijen tijdens het huwelijk op te grote voet hebben geleefd. Zij waren in het bezit van luxe auto’s, kochten dure consumptieartikelen en maakten verre reizen op rekening van de B.V. Dat de vrouw zich er niet van bewust was dat hiermee de rekening-courantschuld toenam, zoals zij ter terechtzitting heeft verklaard, doet daaraan niet af. Uit voormelde stukken en de verklaring van de man blijkt voorts dat de B.V. een openstaande schuld wegens achterstallige omzetbelasting en loonheffing heeft bij de belastingdienst van in ieder geval € 26.568,- waarvoor de man als bestuurder aansprakelijk is gesteld en dat inmiddels beslag is gelegd op de auto [merknaam] van partijen. Niet betwist is dat het hierbij in totaal gaat om een bedrag van circa € 53.000,- aan nog te betalen belastingen (loonbelasting, omzetbelasting en vennootschapsbelasting), zoals blijkt uit de e-mail van [A. 2] Belastingadviseurs B.V. (bijlage bij fax van 12 april 2016).
10. Volgens vaste jurisprudentie moeten bij de beoordeling van de draagkracht van de man alle schulden van de man in aanmerking worden genomen. Gelet op het DGA-salaris van de man van € 5.000,- bruto per maand, ontbreekt het de man naar het oordeel van het hof aan draagkracht om naast de aflossing op de forse schulden nog enige partneralimentatie te voldoen. De bestreden beschikking dient derhalve in zoverre te worden bekrachtigd.
11. Gelet op het vorenstaande behoeven de in het geding aan de orde gestelde behoefte van de vrouw, alsmede haar verdiencapaciteit geen nadere bespreking.
Incidentele verzoek om kinderalimentatie
12. De man wenst van de vrouw een bijdrage van € 175,- per maand te ontvangen ten behoeve van de bij hem wonende minderjarige zoon van partijen. Hij erkent dat in het ouderschapsplan is vastgelegd dat de kosten van de minderjarige voor zijn rekening komen en dat de vrouw daarin niet hoeft bij te dragen. Echter, volgens de man zou de vrouw meer moeite moeten doen om in haar eigen inkomen te voorzien zodat zij ook een aandeel zou kunnen leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
13. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man te laat is met zijn verzoek zodat hij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daarnaast heeft de vrouw geen enkele draagkracht.
14. Het hof overweegt dat het de man op grond van artikel 827 lid 1 sub c Rv. vrijstaat in hoger beroep voor het eerst een verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie te doen. Het hof acht voorts genoegzaam aangetoond dat de vrouw thans een Ziektewetuitkering heeft. Ter terechtzitting heeft de vrouw onweersproken gesteld dat de kinderen van partijen, de minderjarige [naam] en de inmiddels meerderjarige dochter van partijen die eveneens bij de man woont, ook regelmatig bij haar verblijven. Gelet op deze omstandigheden heeft de vrouw naar het oordeel van het hof geen draagkracht om kinderalimentatie aan de man te voldoen. De incidentele grief van de man treft geen doel. Zijn verzoek ter zake kinderalimentatie zal worden afgewezen.
Proceskosten
15. Gelet op de familierechtelijke aard van deze zaak ziet het hof geen aanleiding voor de door de vrouw verzochte proceskostenveroordeling. Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen en de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
16. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-van Hees, A.N. Labohm en A.W.M. Willems, bijgestaan door mr. T. de Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2016.