ECLI:NL:GHDHA:2016:2078

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
22-001990-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met gevolgschade aan slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1997, werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling van een persoon genaamd [slachtoffer] op 5 juni 2013 in Alphen aan den Rijn. De verdachte zou het slachtoffer meermalen hebben geslagen en geschopt, wat leidde tot letsel. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, waarvan een deel voorwaardelijk.

Het hof heeft het vonnis van de eerste rechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot zware mishandeling, en dat de bewijsvoering voldoende was om tot een veroordeling te komen. De verklaringen van getuigen, waaronder [getuige 1] en [getuige 2], ondersteunden de beschuldigingen tegen de verdachte.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot schadevergoeding beoordeeld. De benadeelde partij had een vordering ingediend voor materiële en immateriële schade, die het hof gedeeltelijk heeft toegewezen. De verdachte werd verplicht om een bedrag van € 391,80 te betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. Het hof heeft ook de kosten van de benadeelde partij in de procedure in overweging genomen en bepaald dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-001990-14
Parketnummer: 09-104741-13
Datum uitspraak: 7 april 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 28 april 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [dag] 1997,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 2 september 2014 en 24 maart 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is omtrent de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, beslist als nader vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 5 juni 2013 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 5 juni 2013 te Alphen aan den Rijn opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meerdere malen, althans eenmaal in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt en/of meerdere malen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of lichaam heeft geschopt/getrapt en/of aan het haar heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks5 juni 2013 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meerdere malen
, althans eenmaaltegen het hoofd en
/ofhet lichaam heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweer
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit, nu naar zijn oordeel onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte degene is geweest die aangeefster heeft geschopt.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat het primair ten laste gelegde bewezen dient te worden verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen vastgesteld kan worden dat de verdachte aangeefster heeft geschopt. Het hof wijst daarbij in het bijzonder op de verklaring van de getuige [getuige 1]. Deze getuige heeft verklaard dat zij zag dat de bestuurder van de fiets – zijnde de verdachte – het meisje met de honden – aangeefster – hard sloeg en hard schopte. [getuige 1] zag dat aangeefster op de grond viel en dat zij door de bestuurder diverse keren op haar hoofd en tegen haar ribben werd geschopt en geslagen.
De verklaring van de getuige [getuige 1] vindt bevestiging in andere verklaringen, waaronder de verklaring van de getuige [getuige 2]. Dat de laatste getuige alleen telefonisch is gehoord, doet aan dat oordeel niet af, nu die verklaring door een ander bewijsmiddel wordt ondersteund en van omstandigheden op grond waarvan de betrouwbaarheid van de verklaring in twijfel zou moeten worden getrokken niet is gebleken. Daar komt bij dat de verdachte zelf aanvankelijk niet duidelijk ontkende geschopt te hebben tegen aangeefster en even later erkent dat ze de mevrouw die op de grond lag een of tweemaal heeft geschopt en heeft geraakt op haar hoofd aan de achterzijde (proces-verbaal met nummer PL1633 2013075523-19, pagina 17).
Het hof acht het primair ten laste gelegde bewezen en verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door aangeefster meermalen te slaan en te schoppen tegen het hoofd en het lichaam.
Aldus handelende heeft zij ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. In het geval van aangeefster is dat, gelet op hetgeen zij ter terechtzitting in hoger beroep middels haar schriftelijke slachtofferverklaring naar voren heeft gebracht, ook het geval geweest. Bovendien worden door feiten als deze in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 maart 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Ook sinds het onderhavige feit is zij niet in aanraking gekomen met justitie. Wel heeft zij in 2011 een strafbeschikking ontvangen ter zake straatschenderij.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 18 februari 2016. De raad geeft te kennen dat er thans geen grote zorgen zijn omtrent de verdachte; de raad is van mening dat een straf of maatregel gelet op het tijdsverloop niets toevoegt aan de strafbeleving van de verdachte. Het advies van de raad is dan ook om ter zake het onderhavige feit aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat bij de strafbepaling rekening moet worden gehouden met het aandeel van aangeefster in het geheel. Het hof ziet daar, gelet op de inhoud van het dossier, geen aanleiding toe.
Het hof constateert voorts dat de behandeling van de zaak in hoger beroep lang op zich heeft laten wachten, nu op 6 mei 2014 hoger beroep is ingesteld en eerst op 7 april 2016 arrest wordt gewezen.
Het hof ziet, in het bijzonder gelet op het gegeven dat de overschrijding van de voor jeugdzaken redelijke termijn in hoger beroep mede is te wijten aan de onderzoekshandelingen dan wel de pogingen daartoe van de raadsheer-commissaris, die op verzoek van de verdediging hebben plaatsgevonden, aanleiding te volstaan met de constatering daarvan.
Het hof is - alles overwegende – en gezien de ernst van het feit anders dan de Raad voor de Kinderbescherming, van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 438,30.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 391,80, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist, met dien verstande dat door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht dat de post ‘sportschoolabonnement’ dient te worden afgewezen en dat voor het overige naar het oordeel van de verdediging rekening moet worden gehouden met – kort gezegd – een deel eigen schuld van de benadeelde.
Het hof overweegt dat op grond van het dossier onvoldoende is gebleken van een deel eigen schuld van aangeefster, als bedoeld door de raadsman.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 41,80 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 350,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor et overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 391,80 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Kosten
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
60 (zestig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 391,80 (driehonderdeenennegentig euro en tachtig cent) bestaande uit € 41,80 (eenenveertig euro en tachtig cent) materiële schade en € 350,00 (driehonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 391,80 (driehonderdeenennegentig euro en tachtig cent) bestaande uit € 41,80 (eenenveertig euro en tachtig cent) materiële schade en € 350,00 (driehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-van der Meulen, mr. S. van Dissel en mr. J.A.C. Bartels, in bijzijn van de griffier mr. M. Simpelaar.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 april 2016.