ECLI:NL:GHDHA:2016:2076

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
22-004548-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zware mishandeling en openlijke geweldpleging door een verdachte en medeverdachten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 2000, werd beschuldigd van het medeplegen van zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De feiten vonden plaats op 21 mei 2015 in Maassluis, waar de verdachte samen met medeverdachten het slachtoffer, [slachtoffer 1], heeft mishandeld. Het slachtoffer werd naar de plek van het incident gelokt en daar meermalen met geschoeide voeten tegen het hoofd en lichaam geschopt. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2], een winkelmedewerker die een van de vrienden van de verdachte had aangesproken. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht. De verdachte is ook onderworpen aan bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en medeverdachten, en verplichting tot hulpverlening gericht op attitude en agressie. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding voor [slachtoffer 1] van € 1.114,- en voor [slachtoffer 2] van € 469,36. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

PROMIS

Rolnummer: 22-004548-15
Parketnummer: 10-811092-15
Datum uitspraak: 19 april 2016
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 oktober 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [dag] 2000,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 5 april 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd die is doorgebracht in voorarrest. Voorts is omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, beslist als nader vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 21 mei 2015 te Maassluis, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1]zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] ten val heeft gebracht en/of (vervolgens) meermalen, althans éénmaal, (telkens) (met kracht) op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschopt en/of getrapt, zulks terwijl die [slachtoffer 1]op de grond lag en/of zat en/of werd vastgehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 mei 2015 te Maassluis, op of aan de openbare weg, de [straat], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het - vastpakken en/of ten val brengen van die [slachtoffer 1], en/of - (vervolgens) meermalen, althans éénmaal, (telkens) (met kracht) schoppen/trappen op/tegen het hoofd en/of het lichaam en/of een/de ledema(a)t(en) van die [slachtoffer 1], zulks terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag/zat en/of werd vastgehouden, terwijl het door hem, verdachte, gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (te weten (een) bult(en) en/of (een) blauwe plek(ken) op het hoofd) voor die [slachtoffer 1]ten gevolge heeft gehad;

2.

hij op of omstreeks 15 mei 2015 te Maassluis, op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten in een winkelpand gelegen aan de [straat], in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het
- meermalen, althans éénmaal, (telkens) (met kracht) slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht en/of het (achter)hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2],
- meermalen, althans éénmaal, (telkens) (met kracht) gooien van een voorwerp tegen die [slachtoffer 2], althans in de richting van die [slachtoffer 2],
terwijl het door hem, verdachte, gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (te weten (een) verwonding(en) aan de mond en/of (een) kneuzing(en) aan het gezicht) voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.

hij op
of omstreeks21 mei 2015 te Maassluis, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1]zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1]ten val heeft gebracht en
/of (vervolgens
)meermalen,
althans éénmaal,(telkens) (met kracht)
op/tegen het hoofd en
/ofhet lichaam van die [slachtoffer 1]heeft geschopt en
/ofgetrapt, zulks terwijl die [slachtoffer 1]op de grond lag
en/of zat
en/of werd vastgehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

hij op
of omstreeks15 mei 2015 te Maassluis, op
of aande openbare weg
en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten in een winkelpand gelegen aan de [straat], in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het
- meermalen,
althans éénmaal,(telkens) (met kracht) slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht en
/ofhet (achter)hoofd en
/ofhet lichaam van die [slachtoffer 2],
- meermalen,
althans éénmaal,(telkens) (met kracht) gooien van een voorwerp tegen die [slachtoffer 2], althans in de richting van die [slachtoffer 2],
terwijl het door hem, verdachte, gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (te weten
(een
)verwonding(en) aan de mond en
/of (een
)kneuzing
(en)aan het gezicht) voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin, een en ander als nader uiteengezet in haar pleitnota.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde, in het bijzonder ook gelet op de voorhanden zijnde camerabeelden, bewezen kan worden verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
Op 21 mei 2015 is aangever [slachtoffer 1], op verzoek van een medeverdachte, door een meisje telefonisch gevraagd naar Maassluis te komen. Daar aangekomen bleken de verdachte en zijn medeverdachten, verstopt in de bosjes, hem op te wachten. Het slachtoffer is, zoals ook te zien is op de zich in het dossier bevindende en op de zitting in eerste aanleg getoonde camerabeelden, meermalen tegen het lichaam en – ook door verdachte – tegen het hoofd geschopt. Aangever is tevens geslagen.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van de verdachte voorwaardelijk opzet op zware mishandeling van het slachtoffer oplevert.
Ten aanzien van die vraag overweegt het hof dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel - aanwezig is indien de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden, heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is voorts niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (vgl. HR 30 december 2012, LJN BX5396 en 25 maart 2003, LJN AE9049).
De verdachte heeft samen met zijn medeverdachten het slachtoffer meermalen, met geschoeide voeten, tegen het hoofd en tegen het lichaam geschopt nadat slachtoffer naar de plek van het incident was gelokt. Daarbij werd blijkens de beelden een aanloop genomen alvorens tegen het hoofd werd getrapt en tevens kreeg het slachtoffer een karatetrap tegen het bovenlichaam, beide terwijl hij gehurkt op de grond zit en zijn lijf en hoofd tracht te beschermen. Het hof overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat wanneer een persoon meermalen met kracht tegen kwetsbare delen van het lichaam, en in het bijzonder het hoofd wordt geschopt, minst genomen de aanmerkelijke kans oplevert dat zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan.
Ook verdachte moet er derhalve mee bekend zijn geweest dat dergelijk handelen tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden. Dat er niet hard getrapt zou zijn, zoals de raadsvrouw onder verwijzing naar de verklaring van de getuige Klein naar voren heeft gebracht, acht het hof reeds gelet op de inhoud van de camerabeelden, niet aannemelijk geworden.
De verdachte, een getraind voetballer, heeft daarnaast, naar het oordeel van het hof, de kans op zwaar lichamelijk letsel ook willens en wetens aanvaard. In het bijzonder gelet op de voorhanden zijnde camerabeelden kunnen de gedragingen van de verdachte, waaronder het ook door hemzelf schoppen tegen het hoofd van aangever, naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties die aan dit oordeel in de weg zouden staan, is het hof niet gebleken. Dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij zich de mogelijke gevolgen ten tijde van het incident niet realiseerde, acht het hof in dit verband niet doorslaggevend.
Het hof verwerpt het verweer en verklaart bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging van zware mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden als geadviseerd in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 14 maart 2016.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich, tweemaal, in een tijdsbestek van een week, samen met anderen schuldig gemaakt aan een akelig geweldsdelict.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1]. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, merkt het hof op dat op de camerabeelden is te zien dat dat het slachtoffer van verschillende jongens diverse trappen heeft gekregen, terwijl hij gehurkt op de grond zich probeerde te beschermen tegen het trappen. De beelden zijn stuitend. Daarnaast is het slachtoffer ook geslagen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben met hun handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven nog lange tijd de gevolgen, zoals psychische problemen en gevoelens van angst en onveiligheid, kunnen ondervinden.
Voorts heeft de verdachte zich op de bewezen verklaarde wijze samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2], een winkelmedewerker van een drogist die een van verdachtes vrienden had aangesproken op zijn gedrag.
Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn mededaders een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
De twee bewezen verklaarde feiten betreffen nare geweldsmisdrijven. Evenals de rechtbank acht het hof het zorgelijk dat de verdachte zich in een dermate korte tijd aan twee ernstige feiten schuldig heeft gemaakt.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 maart 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. De verdachte is dan ook een
first offender.Ook na de onderhavige feiten is de verdachte niet opnieuw in aanraking gekomen met politie en justitie.
Het hof heeft voorts gelet op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 14 maart 2016. Ook de Raad maakt zich zorgen, met name om de beïnvloedbaarheid en de attitude van de verdachte. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal houden aan een contactverbod met de slachtoffers, geen contact met de medeverdachten zal hebben, zich niet zal ophouden in of direct bij de drogisterij van slachtoffer [slachtoffer 2] en medewerking zal verlenen aan hulpverlening gericht op attitude en agressie, wanneer dit is geïndiceerd.
Ter terechtzitting heeft [naam], medewerkster van de jeugdreclassering, in positieve zin naar voren gebracht dat de verdachte zich goed laat begeleiden en ondanks het ingestelde hoger beroep medewerking verleent aan een persoonlijkheidsonderzoek bij Lucertis.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte er blijk van gegeven spijt te hebben van de twee incidenten en het kwalijke van het gebeuren en zijn handelen in te zien.
Gezien de positieve ontwikkelingen die verdachte thans lijkt door te maken, acht het hof een voorwaardelijke jeugddetentie thans niet (meer) aangewezen.
Gezien de ernst van de feiten acht het hof het onontkoombaar dat wel een werkstraf van aanzienlijke omvang wordt opgelegd, alsook een aantal bijzondere voorwaarden.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke werkstraf, in combinatie met na te noemen bijzondere voorwaarden van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 3.243,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.114,-, met oplegging van de schadevergoedings-maatregel en met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige. Voorts heeft de advocaat-generaal te kennen gegeven dat zij het voorstelbaar acht dat het hof de vordering niet hoofdelijk toewijst, maar dat het hof aan de verdachte alleen betaling van een deel van de vordering alleen oplegt.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat de gevorderde immateriële schade niet met nadere stukken is onderbouwd en dat de vordering ter zake van de telefoon, de schoenen en de ketting dient te worden afgewezen. Zij heeft voorts te kennen gegeven zich aan te sluiten bij het voorstel van de advocaat-generaal om de vordering niet hoofdelijk toe te wijzen.
Het hof ziet geen aanleiding de vordering niet hoofdelijk toe te wijzen, aangezien daardoor een deel van het incassorisico voor de gevolgen van de door verdachte en zijn medeverdachten veroorzaakte schade bij het slachtoffer zou komen te liggen. Het hof acht dit onjuist. Het staat verdachte bovendien vrij om zelf met zijn medeverdachten, welke ook deels met hem in een familierelatie staan, tot nadere verdeelafspraken omtrent de betaling van de vordering van de benadeelde partij te komen.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 114,- materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.114,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 469,36.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist, met dien verstande dat de raadsvrouw heeft betoogd dat het gevorderde aantal verlofuren dient te worden gehalveerd en de vordering ter zake van de coolpacks dient te worden afgewezen.
Ook bij de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de advocaat-generaal geopperd de vordering niet hoofdelijk toe te wijzen. De raadsvrouw heeft dat voorstel onderschreven. Het hof ziet, vanwege de redenen als hiervoor ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]omschreven, geen aanleiding om dit voorstel van de advocaat-generaal te volgen.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
In hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht, ziet het hof geen aanleiding af te wijken van het gevorderde bedrag. Daarbij wordt opgemerkt dat de vordering tot vergoeding van de coolpacks in rechtstreeks verband staat met het bewezen verklaarde feit.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 469,36 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Kosten
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen [slachtoffer 1]en [slachtoffer 2] tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
60 (zestig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [slachtoffer 1](geboren [dag] 1997) en [slachtoffer 2] (geboren [dag] 1982), zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd niet zal bevinden in de (directe nabijheid van de) drogisterij aan het [straat] te Maassluis, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- dat de veroordeelde geen contact heeft met de medeverdachten [A], geboren op [dag] 1998, [B], geboren op [dag] 2000 en [C], geboren op [dag] 1999, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- dat de veroordeelde meewerkt aan hulpverlening, ook in de vorm van een behandeltraject, gericht op attitude en agressie, wanneer dit is geïndiceerd.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1]ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.114,00 (duizend honderdveertien euro) bestaande uit € 114,00 (honderdveertien euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.114,00 (duizend honderdveertien euro) bestaande uit € 114,00 (honderdveertien euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
21 (eenentwintig) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 469,36 (vierhonderdnegenenzestig euro en zesendertig cent) bestaande uit € 69,36 (negenenzestig euro en zesendertig cent) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 469,36 (vierhonderdnegenenzestig euro en zesendertig cent) bestaande uit € 69,36 (negenenzestig euro en zesendertig cent) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door mr. A. Kuijer, mr. D.M. Thierry en mr. A.M. Hol, in bijzijn van de griffier mr. M. Simpelaar.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 april 2016.
mr. A.M. Hol is buiten staat dit arrest te ondertekenen.