ECLI:NL:GHDHA:2016:2072

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
22-003465-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling in sportschool met gewicht als wapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van [slachtoffer] door deze met een gewicht op het hoofd en de arm te slaan in een sportschool op 14 oktober 2014. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever met een gewicht heeft geslagen, maar heeft geoordeeld dat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarom is de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar is het subsidiair ten laste gelegde, mishandeling, wel bewezen verklaard. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Daarnaast is er een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [slachtoffer], behandeld, waarbij het hof een deel van de vordering heeft toegewezen en de verdachte heeft verplicht om een bedrag van € 530,- te betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer. Het hof heeft de zaak afgesloten met een uitgebreide motivering van de straf en de schadevergoeding.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003465-15
Parketnummer: 09-226383-14
Datum uitspraak: 15 april 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 31 juli 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [dag] 1968,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 1 april 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2014 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, deze [slachtoffer] eenmaal of meermalen met een gewicht op/tegen het hoofd en/of de (linker)arm heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 14 oktober 2014 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft mishandeld door deze [slachtoffer] eenmaal of meermalen met een gewicht op/tegen het hoofd en/of de (linker)arm te slaan.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verzoek tot het horen van getuige [slachtoffer]
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi verzocht om de zaak aan te houden teneinde de aangever, [slachtoffer], als getuige te horen. Hiertoe heeft de raadsvrouw – zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de verdediging eraan twijfelt dat [slachtoffer] de persoon is geweest die door de verdachte met een gewicht op het hoofd is geslagen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de persoon die door de verdachte zou zijn geslagen blijkens het dossier een Pools sprekende man is, terwijl [slachtoffer] een man van Turkse afkomst is, en voorts dat op de beelden te zien is dat het slachtoffer rondloopt in de sportschool, terwijl [slachtoffer ]heeft verklaard dat hij zich voortbeweegt via een scootmobiel.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Evenals de politierechter ziet het hof geen enkele aanleiding om eraan te twijfelen dat de man op de camerabeelden die wordt geslagen door de verdachte ook de aangever [slachtoffer] is. Vast staat dat de persoon op de beelden op 14 oktober 2014 om omstreeks 14:47 uur in de sportschool [naam], gelegen aan de [straat] te Den Haag, door de verdachte met een gewicht op zijn hoofd wordt geslagen. Voorts volgt uit het dossier dat de aangever zich op 14 oktober 2014 om 15:37 uur op de afdeling Spoedeisende Hulp van het Medisch Centrum Haaglanden, locatie Westeinde, heeft gemeld waarna bij hem wordt vastgesteld dat hij licht schedel hersenletsel heeft opgelopen als gevolg van een slag op zijn hoofd. Het hof is van oordeel dat het onder deze omstandigheden geen twijfel lijdt dat de aangever [slachtoffer] de persoon is geweest die door de verdachte in de sportschool met een gewicht op zijn hoofd is geslagen. De enkele omstandigheid dat over de aangever wordt gesproken als een man van Poolse afkomst, terwijl de aangever van Turkse afkomst is, doet hier niet aan af. Ook het feit dat de aangever zich voortbeweegt met een scootmobiel maakt dit niet anders. De raadsman van de aangever, tevens benadeelde partij, heeft ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht dat de aangever wel kan lopen, maar dat hij voor langere afstanden gebruikt maakt van een scootmobiel.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de noodzaak tot het horen van de aangever als getuige ontbreekt. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Vrijspraak primair ten laste gelegde
Op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de verdachte de aangever met een gewicht op zijn hoofd en zijn arm heeft geslagen. Het is echter onvoldoende duidelijk of de verdachte de aangever met grote kracht op zijn hoofd heeft geslagen. Gelet op de door de verdachte afgelegde verklaringen en de inhoud van het dossier gaat het hof er, met de verdachte, van uit dat de verdachte de aangever niet heeft geslagen met een aanvallende intentie, maar met een afwerende intentie. Het hof is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte opzet had – ook niet in voorwaardelijke zin - op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever [slachtoffer], zodat de verdachte van het primair ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks14 oktober 2014 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft mishandeld door deze [slachtoffer]
eenmaal of meermalenmet een gewicht op/tegen het hoofd en
/ofde (linker)arm te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een beroep op noodweer toekomt en dat hij dientengevolge dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Met de rechtbank overweegt het hof als volgt. Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding gericht tegen het lijf van de verdachte waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen. Op zichzelf is het juist dat de aangever op de verdachte af is komen lopen, zoals door de verdediging is gesteld. Niet gebleken is dat er op dat moment sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moest verdedigen. Van een noodweersituatie voor de verdachte was dan ook geen sprake. Bovendien had de verdachte zich aan een mogelijke confrontatie kunnen onttrekken. Hij had immers de mogelijkheid om gewoon via de zijkant van de sportzaal weg te lopen en de sportzaal te verlaten. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde feit uitsluit. Het bewezen verklaarde is dus strafbaar.
Kwalificatie
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft [slachtoffer] mishandeld door hem in de sportschool met een gewicht op zijn hoofd en zijn arm te slaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, dat als gevolg van het handelen van de verdachte letsel heeft bekomen. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een feit als het onderhavige daarvan nog een lange tijd de psychische gevolgen ondervinden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
18 maart 2016.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. De voorwaardelijke straf strekt ertoe de verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Ten voordele van de verdachte houdt het hof rekening met de omstandigheid dat er bij het slachtoffer sprake was van een zeker intimiderend gedrag in de richting van de verdachte.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.030,- (bestaande uit € 180,- aan materiële en € 1.850,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.880,- (bestaande uit € 30,- aan materiële schade en € 1.850,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 30,- (jas) materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde.
Het hof overweegt ten aanzien van de post “telefoon” dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende is gebleken dat deze schade het gevolg is geweest van de bewezen verklaarde mishandeling. Het hof zal de benadeelde partij voor wat betreft deze post niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding.
De vordering van de benadeelde partij ter zake van materiële schade zal derhalve tot een bedrag van € 30,- worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. Nu onduidelijk is welke psychische klachten de aangever reeds voorafgaande aan de bewezen verklaarde mishandeling had en nu de aangever blijkens de zich in het dossier bevindende stukken zelf ook een – zij het beperkt – aandeel heeft gehad in de kwestie die uiteindelijk is geëscaleerd, is het hof van oordeel dat de behandeling van de vordering voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. De vordering kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 530,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 530,00 (vijfhonderddertig euro) bestaande uit € 30,00 (dertig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 530,00 (vijfhonderddertig euro) bestaande uit € 30,00 (dertig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout, mr. T.L. Tan en mr. A.S.I. van Delden, in bijzijn van de griffier
mr. L.A.M. Karels.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 april 2016.