In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding voor rechtsbijstand in de bezwaarprocedure. De belanghebbende, een belastingplichtige, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2014, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De Inspecteur had het bezwaar toegewezen, maar geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat hij stelde dat er geen onrechtmatigheid aan zijn besluit ten grondslag lag.
De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat de aangifte correct was ingediend en dat de Belastingdienst onterecht had gehandeld door de inkomensafhankelijke combinatiekorting niet toe te kennen. In hoger beroep herhaalde de belanghebbende haar standpunt dat de geboortedatum van haar kind correct was ingevuld in de aangifte, en dat de Belastingdienst deze informatie niet correct had verwerkt.
Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat zij recht had op de inkomensafhankelijke combinatiekorting op basis van de ingediende aangifte. De Inspecteur had geen onrechtmatig handelen gepleegd door de korting niet toe te kennen, aangezien de belanghebbende niet expliciet om de korting had verzocht in haar aangifte. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van de belanghebbende af, inclusief de aanvraag voor proceskostenvergoeding.