ECLI:NL:GHDHA:2016:2068

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
BK-16/00002
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op proceskostenvergoeding in belastingzaak na bezwaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding voor rechtsbijstand in de bezwaarprocedure. De belanghebbende, een belastingplichtige, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2014, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De Inspecteur had het bezwaar toegewezen, maar geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat hij stelde dat er geen onrechtmatigheid aan zijn besluit ten grondslag lag.

De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat de aangifte correct was ingediend en dat de Belastingdienst onterecht had gehandeld door de inkomensafhankelijke combinatiekorting niet toe te kennen. In hoger beroep herhaalde de belanghebbende haar standpunt dat de geboortedatum van haar kind correct was ingevuld in de aangifte, en dat de Belastingdienst deze informatie niet correct had verwerkt.

Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat zij recht had op de inkomensafhankelijke combinatiekorting op basis van de ingediende aangifte. De Inspecteur had geen onrechtmatig handelen gepleegd door de korting niet toe te kennen, aangezien de belanghebbende niet expliciet om de korting had verzocht in haar aangifte. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van de belanghebbende af, inclusief de aanvraag voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-16/00002

Uitspraak d.d. 15 juni 2016

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de Inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Den Haag, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) van 17 december 2015, nummer SGR 15/5850, betreffende de onder 1.1 vermelde aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.124.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 13 juli 2015 heeft de Inspecteur het bezwaar toegewezen en de inkomensafhankelijke combinatiekorting toegekend. De Inspecteur heeft daarbij geen proceskostenvergoeding ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand toegekend.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 4 mei 2016, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
Belanghebbende heeft op 26 februari 2015 aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.124. De aangifte is ingediend door [Y] belastingadviseurs (hierna: de adviseur). Daarbij is gebruik gemaakt van software van Kluwer.
3.2.
Volgens de op 26 februari 2015 door de Belastingdienst ontvangen aangifte is onder “1 Ondertekening en persoonlijke gegevens” niets ingevuld bij “Geboortedatum jongste kind (<27 jaar begin belastingjaar)”.
3.3.
Met dagtekening 6 juni 2015 is aan belanghebbende voor het jaar 2014 een definitieve aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar het door belanghebbende aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning. Er is geen inkomensafhankelijke combinatiekorting toegekend.
3.4.
Met dagtekening 8 juni 2015 heeft de adviseur een bezwaarschrift ingediend met als motivering dat zijn cliënt volgens de bijlage, een belastingberekening uitgeprint op 8 juni 2015, uitkomt op een hoger te ontvangen bedrag. Met dagtekening 10 juni 2015 heeft belanghebbende een nieuwe aangifte ingediend. Onder “1 Ondertekening en persoonlijke gegevens” staat achter “Geboortedatum jongste kind (<27 jaar begin belastingjaar)” [in] 2002. Onder “44 Heffingskortingen ouders met kinderen < 18 jaar” staat “Recht op inkomensafhankelijke combinatiekorting” aangekruist.
3.5.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur inkomensafhankelijke combinatiekorting toegekend. Hij heeft daarbij niet de verzochte vergoeding van de kosten van het bezwaar toegekend, met als motivering dat het oorspronkelijke besluit is herzien op grond van gegevens die pas in de bezwaarfase zijn verstrekt en er geen sprake is van een aan de Belastingdienst te wijten onrechtmatigheid.
3.6.
Volgens de in hoger beroep overgelegde schermprints van het aangifteprogramma inkomstenbelasting 2014 van de Belastingdienst wordt onder de rubriek “Heffingskortingen” de vraag gesteld:
“Hebt u of heeft uw fiscale partner een kind dat is geboren na 2001?”
Onder de toelichting op deze vraag staat, voor zover van belang:
“Kies “Ja” als u een kind had dat is geboren na 31 december 2001. (…)
U hebt dan misschien recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
(…)”
Bij bevestigende beantwoording volgen nog twee vragen:
“Stond dit kind minstens 6 maanden ingeschreven op hetzelfde adres als u?”
“Had u een hoger arbeidsinkomen dan g?”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In geschil is of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding ter zake van in de bezwaarprocedure door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
4.2.
Belanghebbende stelt dat in de op 26 februari 2015 ingediende aangifte de geboortedatum van het kind was ingevuld. Als dit niet zou zijn ingevuld, zou de Kluwer software een foutmelding geven, zou de aangifte als onvolledig worden aangemerkt en niet elektronisch kunnen worden verzonden. Volgens belanghebbende is het onmogelijk om bij het invullen van de aangifte specifiek te verzoeken om toepassing van de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Dat de Belastingdienst de juist en volledig gedane aangifte niet juist en volledig heeft ontvangen, dient voor rekening en risico van de Belastingdienst te komen. Voorts is in 2013 wel inkomensafhankelijke combinatiekorting verleend.
4.3.
De Inspecteur stelt dat in de aangifte onder de rubriek Heffingskortingen een aantal vragen moet worden beantwoord aan de hand waarvan de inkomensafhankelijke combinatiekorting al dan niet wordt toegekend. Aangezien belanghebbende klaarblijkelijk de desbetreffende vragen niet heeft beantwoord, is het niet verlenen van de inkomensafhankelijke combinatiekorting niet als een aan de Belastingdienst toe te rekenen onrechtmatigheid aan te merken. Dat in een voorafgaand jaar wel de korting is verleend, maakt dit niet anders.
4.4.
Voor de gronden waarop partijen hun standpunten overigens doen steunen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende concludeert tot toekenning van een proceskostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vanaf de bezwaarfase tot en met de zitting van het Hof.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Oordeel van de Rechtbank

6. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen, waarbij zij belanghebbende als “eiseres” en de Inspecteur als “verweerder” heeft aangeduid:
“6. Blijkens artikel 7:15 van Awb is voor toekenning van een dergelijke vergoeding vereist dat sprake is van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Eiseres stelt in dit verband dat die onrechtmatigheid erin is gelegen dat, hoewel in de aangifte de inkomensafhankelijke combinatiekorting is geclaimd, verweerder heeft verzuimd deze toe te kennen. Daartoe heeft eiseres aangevoerd dat in de aangifte die op 26 februari 2015 is ingediend de geboortedatum van het kind is ingevuld waarmee automatisch de korting is geclaimd. Verweerder heeft evenwel gesteld dat in de aangifte expliciet moet worden verzocht om toepassing van de korting, hetgeen eiseres in de aangifte van 26 februari 2015 heeft verzuimd te doen.
7. De rechtbank stelt op grond van de door verweerder overgelegde aangiftegegevens vast dat het verzoek om toepassing van de korting eerst is gedaan in de tweede aangifte die eiseres op 10 juni 2015 heeft ingediend. Hierin zijn, anders dan in de aangifte van 26 februari 2015, de geboortedatum van het kind, evenals rubriek 44 ‘Heffingskorting ouders met kinderen < 18 jaar’ ingevuld. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij reeds in haar aangifte van 26 februari 2015 heeft verzocht om toekenning van de korting. De rechtbank stelt vervolgens vast dat verweerder de aanslag heeft vastgesteld conform de eerste, op 26 februari 2015 ingediende aangifte. Nu daarin geen verzoek om toepassing van de inkomensafhankelijke combinatiekorting is gedaan, hoefde verweerder daarmee bij het vaststellen van de aanslag ook geen rekening te houden. Onder deze omstandigheden vloeit de noodzaak tot het maken van bezwaar uitsluitend voort uit de handelwijze van de belastingplichtige en is van een aan verweerder toe te rekenen onrechtmatigheid geen sprake. Verweerder heeft dan ook terecht geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Ingevolge artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
7.2.
Belanghebbende stelt dat op basis van de door haar ingediende aangifte de inkomensafhankelijke combinatiekorting al bij de aanslagregeling aan haar diende te worden toegekend. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende dit, tegenover hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt. Uit de door de Inspecteur overgelegde door hem op 26 februari 2015 ontvangen aangiftegegevens volgt, anders dan uit de door hem op 10 juni 2015 ontvangen aangiftegegevens, niet dat belanghebbende recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Dat belanghebbende een juiste aangifte heeft gedaan die onjuist door de Belastingdienst is ontvangen, heeft zij niet aannemelijk gemaakt. De gemachtigde heeft verklaard dat de aangifte in het bijzijn van belanghebbende is gedaan en aan haar een print van de aangifte is meegegeven waarop de inkomensafhankelijke combinatiekorting staat vermeld. Het lag dan op de weg van belanghebbende om een kopie hiervan te overleggen. De print van de belastingberekening van 8 juni 2015 die belanghebbende heeft overgelegd, waarin een bedrag aan inkomensafhankelijke combinatiekorting is vermeld, kan gelet op de datum niet als bewijs voor haar stelling dienen.
7.3.
Belanghebbende beroept zich er voorts op dat voor het jaar 2013 deinkomensafhankelijke combinatiekorting is toegekend. Volgens belanghebbende was het de Inspecteur dan ook voor het jaar 2014 al bekend dat er recht op de korting bestond. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. De relevante omstandigheden (adres en hoogste inkomen) kunnen immers in 2014 zijn veranderd en de Inspecteur was niet gehouden te onderzoeken of belanghebbende, in afwijking van wat uit haar aangifte volgde, ook in 2014 recht had op de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
7.4.
De Inspecteur heeft gelet op het voorgaande naar het oordeel van het Hof niet onrechtmatig gehandeld door bij het vaststellen van de aanslag geen inkomensafhankelijke combinatiekorting toe te kennen. Nu van een aan de Inspecteur toe te rekenen onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht geen sprake is, heeft belanghebbende geen recht op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.
7.5.
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep ongegrond en moet worden beslist als volgt.

Proceskosten

8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. S.E. Postema, H.A.J. Kroon en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F.A. Mijnans. De beslissing is op 15 juni 2016 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.