1.6.De Goudse heeft geweigerd de schade aan de Mercedes aan [appellant] te vergoeden.
2. In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd dat De Goudse en [geïntimeerde] worden veroordeeld tot betaling aan hem van een bedrag van € 7.219,32, met rente en kosten. Aan zijn vordering heeft [appellant] kort gezegd ten grondslag gelegd, dat de schade is veroorzaakt door schuld, onvoorzichtigheid en/of nalatigheid van [geïntimeerde]. Hij is daarom gehouden deze schade te vergoeden. De Goudse is als de WAM-verzekeraar van de Seat gehouden de schade te vergoeden. De Goudse heeft zich verweerd met de stelling dat sprake is van een opzettelijk veroorzaakte aanrijding, hetgeen meebrengt dat De Goudse niet verplicht is de daardoor ontstane schade te vergoeden. De Goudse heeft daartoe gewezen op het rapport van Dekra, alsmede op het schadeverleden van [appellant], waaruit – onder meer – blijkt dat hij in de periode augustus 2010 tot en met december 2012 ten minste acht keer bij een aanrijding is betrokken geweest en er drie keer in zijn auto is ingebroken.
3. De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 17 oktober 2014 geoordeeld, dat op de voet van het bepaalde in artikel 150 Rv op [appellant] de last rust de toedracht te bewijzen van de aanrijding met de WAM-verzekerde van De Goudse. [appellant] is toegelaten te bewijzen dat de toedracht van de aanrijding was als volgt:
[appellant] reed met de Mercedes over de Piekstraat, [geïntimeerde] kwam hem daar rijdend in de Seat tegemoet. Ieder reed op de voor hem geldende rechter rijbaan. Op de rijbaan lag sneeuw en op een gegeven moment begon de Seat te glijden en hij kwam daarbij op de rijbaan van [appellant] terecht. Hierdoor ontstond een aanrijding tussen beide auto’s een en ander zoals nader omschreven in de schadeformulieren.
4. [appellant] heeft zichzelf als getuige doen horen op 3 december 2014. Naar volgt uit het proces-verbaal van die zitting, was ook [geïntimeerde] als getuige opgeroepen maar niet verschenen.
In het proces-verbaal van de daarop volgende zitting van 11 maart 2015, voor welke zitting [geïntimeerde] bij exploot was opgeroepen, is het volgende opgenomen:
“Mr. Soehbag vraagt nog eenmaal de mogelijkheid de getuige [geïntimeerde] bij gewone brief op te roepen, nu de getuige eerder op een oproep bij gewone brief niet is verschenen en ook vandaag na te zijn opgeroepen bij deurwaardersexploot niet is verschenen. Namens de Goudse verzet mr. Van den Berg zich daartegen. De kantonrechter beslist dat hij geen aanleiding ziet de getuige [geïntimeerde] nogmaals, opnieuw bij gewone brief te laten oproepen. Mr. Soebhag deelt mee dat hij bij die stand van zaken geen verdere getuigen zal voorbrengen. Mr. Van den Berg deelt mee dat de Goudse afziet van contra-enquête en vonnis vraagt. Mr. Soebhag vraagt eveneens vonnis.”
5. Bij eindvonnis van 20 maart 2015 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] niet is geslaagd in het hem opgedragen bewijs, waarbij de kantonrechter mede in zijn beoordeling heeft betrokken dat de getuige [geïntimeerde] niet gehoord is kunnen worden, en heeft hij de vordering van [appellant] afgewezen met veroordeling van [appellant] in de kosten.
6. In appel vordert [appellant] dat het vonnis waarvan hoger beroep wordt vernietigd en dat zijn vordering alsnog wordt toegewezen.
7. [appellant] heeft geen grieven gericht tegen de in het tussenvonnis van 17 oktober 2014 opgenomen overweging omtrent de bewijslast en de in dat tussenvonnis geformuleerde bewijsopdracht. Met grief 1 richt [appellant] zich tegen het oordeel dat hij het bewijs van de door hem gestelde toedracht niet heeft geleverd. [appellant] voert daartoe – samengevat – aan dat de getuige [geïntimeerde] niet per openbare macht ex artikel 172 Rv voor de rechtbank is gebracht, hoewel daarom door de gemachtigde van [appellant] expliciet was verzocht. De rechtbank heeft nagelaten om te motiveren op welke grond dit verzoek is geweigerd. Daarbij heeft de rechtbank onvoldoende inspanningen verricht om [geïntimeerde] te doen horen. Het voorbrengen en horen van [geïntimeerde] was essentieel voor het belang van [appellant].
8. De Goudse voert op zichzelf terecht aan dat uit het proces-verbaal van de zitting van 11 maart 2015, van de juistheid waarvan het hof uitgaat, niet blijkt dat namens [appellant] het verzoek is gedaan om [geïntimeerde] door de openbare macht voor de rechtbank te brengen. Het proces-verbaal vermeldt immers dat op die zitting namens [appellant] is gevraagd [geïntimeerde] nogmaals per brief op te roepen. Toen dat werd geweigerd heeft [appellant] vonnis gevraagd. Het hoger beroep dient echter ook om omissies uit de eerste aanleg te herstellen; het hof begrijpt in verband daarmee grief 1 aldus, dat [appellant] in appel aanbiedt om [geïntimeerde] alsnog als getuige te doen horen. Het hof acht dit aanbod voldoende concreet en specifiek, nu zonder nadere toelichting duidelijk is dat [geïntimeerde] kan verklaren omtrent hetgeen aan [appellant] te bewijzen is opgedragen, te weten de toedracht van het voorval waarbij [geïntimeerde] en [appellant] betrokken waren.
9. Het bovenstaande brengt mee dat het hof [appellant] zal toelaten tot het leveren van aanvullend getuigenbewijs van de door hem gestelde toedracht van de aanrijding door het horen van [geïntimeerde]. Indien [appellant] van deze gelegenheid gebruik wil maken, dient hij [geïntimeerde] tegen de voor het getuigenverhoor bepaalde dag op te roepen volgens de regels van de artikelen 170 en 171 Rv. Indien de getuige alsdan niet verschijnt, zal de raadsheer-commissaris beslissen omtrent eventuele verdere verzoeken.
10. Grief 2 richt zich tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg; daarover zal bij eindarrest worden beslist. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
- laat [appellant] toe tot het leveren van aanvullend getuigenbewijs door het horen van getuige [geïntimeerde] dat de toedracht van de aanrijding was als volgt:
[appellant] reed met de Mercedes over de Piekstraat, [geïntimeerde] kwam hem daar rijdend in de Seat tegemoet. Ieder reed op de voor hem geldende rechter rijbaan. Op de rijbaan lag sneeuw en op een gegeven moment begon de Seat te glijden en hij kwam daarbij op de rijbaan van [appellant] terecht. Hierdoor ontstond een aanrijding tussen beide auto’s een en ander zoals nader omschreven in de schadeformulieren;
- bepaalt dat de eventuele getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij genoemde raadsheer-commissaris mr. D.A. Schreuder op
vrijdag 14 oktober 2016 te 9.30 uur;
- bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden september tot en met november 2016, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor het getuigenverhoor zal vaststellen;
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.A. Schreuder, M.M. Olthof en B.R. ter Haar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juli 2016 in aanwezigheid van de griffier.