ECLI:NL:GHDHA:2016:2033

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2016
Publicatiedatum
11 juli 2016
Zaaknummer
200.170.182/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een vonnis inzake de totstandkoming van een koopovereenkomst voor garageboxen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de totstandkoming van een koopovereenkomst tussen twee bedrijven, aangeduid als [S] en [M]. De zaak betreft de verkoop van twee garageboxen door [M] aan [S]. In eerste aanleg had de rechtbank geoordeeld dat er op 17 december 2013 een mondelinge koopovereenkomst tot stand was gekomen, maar [S] betwistte dit en stelde dat [M] op 7 januari 2014 afstand had gedaan van zijn recht op nakoming van de overeenkomst. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de rechtbank waren vastgesteld en heeft de vraag beoordeeld of er inderdaad een koopovereenkomst tot stand was gekomen.

Het hof concludeerde dat [S] in redelijkheid mocht aannemen dat [M] afstand deed van zijn recht op nakoming van de overeenkomst. Echter, na verdere onderhandelingen tussen de partijen, waarbij [S] de sleutels van de garageboxen had teruggebracht, was het hof van mening dat er geen nieuwe overeenkomst tot stand was gekomen. Het hof oordeelde dat de voorwaarden waaronder [S] de koopovereenkomst wilde aangaan niet waren vervuld, en dat de eerdere afstand van het recht op nakoming door [M] niet was herroepen.

Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van [M] afgewezen. Tevens werd [M] veroordeeld in de kosten van de procedure, zowel voor het hoger beroep als voor de eerste aanleg. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is daarmee definitief.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.170.182/01
Rol/zaaknummer rechtbank: C/09/465704/HA ZA 14-564

Arrest van 19 juli 2016

in de zaak van

[bedrijf],

gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in het principaal appel,
verweerster in het voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: [S],
advocaat: mr. A.P. van Dijk te Den Haag,
tegen

[bedrijf],

gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: [M],
advocaat: mr. S. Derksen-Mehadi te Rotterdam.

Het geding

Het hof verwijst naar het tussenarrest van 9 juni 2015, waarbij een comparitie van partijen werd gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden. Hierna heeft [S] bij memorie van grieven (met producties) vijf grieven opgeworpen, drie tegen het tussenvonnis van 12 november 2014 en twee tegen het eindvonnis van 18 februari 2015. [M] heeft de grieven bij memorie van antwoord (met productie) bestreden en daarbij harerzijds in voorwaardelijk incidenteel appel één grief tegen het tussenvonnis gericht. [S] heeft die grief bestreden bij memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel. Hierna is arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

1. De rechtbank heeft in het tussenvonnis onder het kopje “2. De feiten” een aantal feiten vastgesteld. Daartegen is niet opgekomen, zodat deze ook voor het hof als uitgangspunt gelden.
2. Met inachtneming daarvan gaat het in wezen om de vraag of tussen partijen een perfecte (mondelinge) overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de aankoop door [S] van twee aan [M] toebehorende garageboxen in Noordwijkerhout.
[M] heeft in conventie gevorderd voor recht te verklaren dat [S] die garageboxen heeft gekocht, gevorderd [S] te veroordelen tot betaling van de koopprijs ad € 44.570,- (excl. BTW) met rente en te bepalen dat het vonnis dezelfde kracht zal hebben als een notariële akte met betrekking tot eigendomsoverdracht. In voorwaardelijke reconventie heeft [S] gevorderd, voor het geval wordt geoordeeld dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen, die overeenkomst te ontbinden of te vernietigen.
3. De rechtbank heeft in het tussenvonnis voorshands bewezen geacht dat tussen partijen op 17 december 2013 een mondelinge koopovereenkomst tot stand is gekomen waarbij [M] de garageboxen aan [S] heeft verkocht voor € 44.570,-. Zij achtte daarbij de inhoud van een mail van [S] aan het notariskantoor d.d. 6 januari 2014 doorslaggevend. [S] werd toegelaten tot tegenbewijs. De
eerste principale griefvan [S] richt zich tegen het oordeel dat voorshands bewezen is dat de overeenkomst tot stand is gekomen.
Verder was de rechtbank van oordeel dat [S] op 7 januari 2014 in redelijkheid mocht aannemen dat [M] afstand deed van zijn recht op nakoming van die overeenkomst. Tegen dit oordeel komt [M] op in het
voorwaardelijk incidenteel appel. Uit de gang van zaken na 7 januari 2014 leidde de rechtbank af dat [M] is teruggekomen van die instemming om van de koop af te zien en dat [S] dat op haar beurt heeft geaccepteerd. Daartegen ageert [S] met de
tweede principale grief.
De rechtbank behandelde in het tussenvonnis ook reeds het beroep van [S] op ontbinding dan wel vernietiging van de overeenkomst omdat de garageboxen op bepaalde dagdelen niet bereikbaar zijn en [M] volgens [S] te dien aanzien haar mededelingsplicht heeft geschonden en toerekenbaar tekort is geschoten, althans dat [S] heeft gedwaald ten aanzien van een belangrijk onderdeel van de overeenkomst. De rechtbank heeft dat standpunt van [S] verworpen en geen mededelingsplicht van [M] aanwezig geacht; naar het oordeel van de rechtbank had [S] redelijkerwijs zelf kunnen bedenken dat het risico bestond dat er op bepaalde momenten voor de boxen geparkeerd zou kunnen worden. Hiertegen heeft [S] haar
derde principale griefgericht. Na bewijsvoering achtte de rechtbank [S] niet geslaagd in het tegenbewijs. De vorderingen van [M] zijn toegewezen. Met de
vierde principale griefbestrijdt [S] het oordeel in het eindvonnis dat zij het tegenbewijs niet heeft geleverd. De
vijfde principale griefis een algemene grief.
4. Het hof neemt ten gunste van [M] aan, dat partijen op 17 december 2013 een mondelinge koopovereenkomst hebben gesloten betreffende de garageboxen.
5. De vraag die dan opdoemt is, of [S] vervolgens in redelijkheid mocht aannemen dat [M] op 7 januari 2014 afstand deed van haar recht op nakoming van die overeenkomst.
6. Bij de beantwoording van die vraag is het volgende van belang.
[M] had vóór de verkoop van de garageboxen met de eigenaar van een nabijgelegen restaurant afgesproken dat de gasten van dat restaurant, zolang die boxen leegstonden, voor die boxen konden parkeren. [S] had gemerkt dat auto’s voor de door hem gekochte boxen werden geparkeerd en wenste, blijkens zijn mail van 6 januari 2014 aan de secretaresse van de notaris die de koopakte zou opstellen en ten overstaan van wie de boxen geleverd zouden worden, dat in de akte zou worden opgenomen dat de verkoper de koper garandeert dat de garageboxen altijd onbelemmerd te bereiken zouden zijn. Vaststaat dat de heer [M] als vertegenwoordiger van [M] en de heer [S] als vertegenwoordiger van [S] naar aanleiding van het parkeren voor de boxen op 7 januari 2014 een telefoongesprek met elkaar hebben gevoerd. Productie 5 bij de inleidende dagvaarding bevat de volgende transcriptie van (een gedeelte van) dit (opgenomen) telefoongesprek.
[S]: Als wij dit van tevoren geweten hadden, hadden wij al direct NEE gezegd.
[M]: Ja, oké, nou ja, goed; duidelijk.
[S]: Ik zal de sleutels terugbrengen naar heer [W].
[M]: Ja, lijkt mij een goed idee.
[S]: Dat is duidelijk. Netjes dat u heeft teruggebeld. Het spijt mij heer [M], op deze manier kunnen wij geen zaken doen.
[M]: Nee, nou, lijkt mij óók beter, denk ik.
[S]: Nee, dat is sowieso beter. Dan voorkomt ú problemen en ik voorkom problemen. Dank je wel voor het terugbellen. Ik zorg dat de zaak zo spoedig mogelijk weer wordt zoals die was.
[M]: Ja, hartstikke goed. Dag heer [S], dag.
Bij gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft de kantonrechter het opgenomen gesprek met partijen afgeluisterd. [M] heeft toen (ook) verklaard, dat hij tegen [S] heeft gezegd dat het hem beter leek geen zaken meer te doen en dat het goed was dat deze de sleutels zou terugbrengen alsmede dat hij op dat moment dacht dat het maar beter was de deal met [S] af te blazen. Daarna heeft hij met [W] gesproken, die zei dat de deal niet kosteloos kon worden teruggedraaid.
7. Naar het oordeel van het hof mocht [S] op grond van hetgeen [M] zei er redelijkerwijs van uitgaan, zoals [M] kennelijk aanvankelijk zelf ook deed, dat [M] afzag van zijn recht op nakoming van de overeenkomst. Het
voorwaardelijk ingestelde beroepvan [M] faalt dus.
8. Nadien zijn partijen opnieuw met elkaar in gesprek gegaan. De rechtbank heeft uit de gang van zaken na 7 januari 2014 afgeleid dat [M] (via [W]) is teruggekomen van zijn instemming van de koop af te zien en dat [S] dat op haar beurt heeft geaccepteerd. [S] bestrijdt dat laatste. Volgens haar is na 7 januari 2014 een geheel nieuwe fase ontstaan. Van een herroeping van de afstand van recht is volgens [S] geen sprake geweest. [W] heeft slechts op vriendelijke wijze gevraagd na te denken over een wijze waarop partijen alsnog tot elkaar zouden kunnen komen, waarbij een discussie over kantelhekken is ontstaan.
9. Vaststaat dat [S] op 10 januari 2014, na het telefoongesprek van 7 januari, de sleutels van de garageboxen bij [W] heeft afgeleverd. Eveneens staat vast, dat [W] op zijn beurt die sleutels op 20 januari 2014 in de zaak van [S] weer aan één van de medewerkers heeft gegeven. Hierna hebben [W] en [S] telefonisch contact met elkaar gehad en op 21 januari 2014 hebben [S], [W] en [M] elkaar ontmoet bij de garageboxen waarbij zij gesproken hebben over het plaatsen van beugels.
Op 22 januari 2014 heeft [S] aan de secretaresse van de notaris onder meer geschreven:

Als vervolg op onze laatste mail, dd 6-1-’14, delen wij u het volgende mede:
De verkoper, hr. [M], heeft-
op voorstel van hr. [W]-
zich tevens bereid verklaard,
vóór de beide garages,

2 zgn. gegalvaniseerde kantel-hekken-met slot te plaatsen op zijn kosten, ter voorkoming van ongewenst parkeren/gebruik op/van het erf vóór beide garages. (…)

de JUISTE plaats voor deze kantelhekken (…) is met witte krijt op de stenen afgemeten/afgetekend en gefotografeerd (…)
Wij verzoeken u,
Het bovenstaande ook op te nemen in uw concept-akte,
met tevens ál het reeds door ons gestelde, laatste alinea, in onze mail dd. 6-1’14.(hof: dit laatste betreft de vermelding dat de verkoper garandeert dat de garages altijd onbelemmerd te gebruiken en te bereiken zijn)”
10. Naar het oordeel van het hof valt uit deze gang van zaken slechts af te leiden, dat partijen na 7 januari 2014 opnieuw met elkaar in onderhandeling zijn getreden, waarbij [S] de koop aanging (thans) onder de voorwaarde dat kantelhekken zouden worden geplaatst op een exact aangegeven plaats, terwijl zij daarnaast wenste dat de verkoper garandeerde dat de garages onbelemmerd te gebruiken en bereiken waren. Naar het oordeel van het hof kan uit die gang van zaken niet worden afgeleid dat [S] redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat [M] aldus zijn afstand van het recht op nakoming herriep. Integendeel, het is [M] duidelijk geweest, althans het had hem redelijkerwijs duidelijk moeten zijn, dat [S] de koopovereenkomst slechts onder bepaalde (opschortende) voorwaarden alsnog wilde aangaan, waaronder de plaatsing van kantelhekken op een exact aangegeven plaats.
Vaststaat dat aan die voorwaarde niet is voldaan; de hekken waren niet op de aangegeven plekken te plaatsen, in plaats daarvan zijn paaltjes neergezet. Een (nieuwe) overeenkomst is dus niet tot stand gekomen. [S] heeft succes met haar
tweede grief. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. De vordering wordt alsnog afgewezen. Onder deze omstandigheden behoeven de overige grieven geen behandeling meer.
Het bewijsaanbod van [M] wordt gepasseerd als te weinig gespecificeerd dan wel als niet ter zake doende. [M] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, zowel van het hoger beroep als van de eerste instantie.

Beslissing

Het hof:
 vernietigt het bestreden vonnis
en opnieuw recht doende
 wijst de vorderingen af;
 veroordeelt [M] in de kosten van de procedure, voor het hoger beroep tot op heden aan de zijde van [S] bepaald op € 1.937,- aan griffierecht en op € 4.078,- aan salaris voor de procureur en voor de eerste aanleg tot aan 18 februari 2015 op € 1.892,- aan griffierecht en op € 2.235,- aan salaris voor de gemachtigde;
 verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
 wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, E.J. van Sandick en H.J.M. Burg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juli 2016 in aanwezigheid van de griffier.