ECLI:NL:GHDHA:2016:1982

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
200.191.168/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake kinderalimentatie en gijzeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, waarin een gijzeling is bevolen wegens niet-nakoming van de verplichting tot betaling van kinderalimentatie. De man heeft in zijn hoger beroep grieven geformuleerd tegen het vonnis van 13 april 2016, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de man zijn alimentatieverplichtingen niet nakomt. De vrouw heeft de grieven van de man weersproken en het hof heeft de processtukken van beide partijen in overweging genomen.

Het hof heeft vastgesteld dat de man geen nieuwe feiten heeft aangedragen die de situatie zouden kunnen veranderen. De man heeft geen onderbouwing gegeven van zijn financiële positie en heeft geen verzoekschrift ingediend tot wijziging van de kinderalimentatie. Het hof benadrukt het belang van het betalen van kinderalimentatie, aangezien kinderen afhankelijk zijn van hun ouders voor hun levensonderhoud. De vrouw heeft een beperkt inkomen en is afhankelijk van de bijdrage van de man. Het hof concludeert dat de rechtbank terecht de gijzeling heeft bevolen en bekrachtigt het vonnis van 13 april 2016.

Daarnaast heeft het hof de man veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 1.208,-. Het hof wijst af hetgeen meer of anders is verzocht. Deze uitspraak is gedaan op 21 juni 2016 door het Gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.191.168/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/506668/ KG ZA 16/286

arrest van 21 juni 2016

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.M. Wigman te Den Haag,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R. Tamourt te Heerenveen.

Het geding

Bij exploot van 4 mei 2016 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis 13 april 2016 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
De man heeft in de dagvaarding in hoger beroep zijn grieven geformuleerd.
De vrouw heeft bij memorie van antwoord de grieven weersproken.
Partijen hebben hun procesdossier overgelegd en hebben arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. Door de man is gevorderd: te vernietigen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 april 2016 en opnieuw rechtdoende, de verzoeken van de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren althans af te wijzen.
3. Gezien de onderlinge samenhang van de grieven zal het hof de grieven gezamenlijk bespreken.

Gijzeling

4. Het hof overweegt als volgt. In r.o. 4.1 heeft de rechtbank overwogen: “Vooropgesteld wordt dat een rechterlijke uitspraak, in dit geval strekkende tot vaststelling van kinderalimentatie, dient te worden nagekomen. Niet kan worden geduld dat de alimentatieplichtige zich daaraan ten koste van de kinderen zou kunnen onttrekken. Het executiemiddel lijfsdwang strekt ertoe druk uit te oefenen op de alimentatieplichtige, zodat deze zijn verplichtingen nakomt. Het is echter een zeer ingrijpend middel, omdat de alimentatieplichtige daarmee zijn persoonlijke vrijheid wordt ontnomen. Toepassing daarvan komt slechts aan de orde als aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden, tenzij in casu de man aannemelijk maakt dat hij niet in staat is om aan zijn verplichtingen te voldoen. Daarnaast moet het belang van in casu de vrouw toepassing van lijfsdwang rechtvaardigen.”. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank bij het toepassen van het dwangmiddel gijzeling het juiste criterium geformuleerd.
5. Door de man is in zijn grieven onder meer het navolgende naar voren gebracht:
  • hij is niet in staat om de achterstallige en de huidige kinderalimentatie te voldoen, hetgeen hij door middel van een bodemprocedure zal moeten aantonen;
  • de man constateert voorts dat de vrouw op geen enkele wijze inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie;
  • hoe de voorzieningenrechter - anders dan in het vonnis van 18 maart 2015 - nu wel kan komen tot de conclusie dat de vrouw voldoende belang heeft, terwijl zij werkelijk helemaal niets over haar financiële situatie heeft aangetoond, is een raadsel;
  • met haar inkomen verhoogd met het kindgebondenbudget kan de vrouw geacht worden te kunnen voorzien in de primaire levensbehoefte van de minderjarige;
  • het feit dat hij nog geen wijzigingsverzoek heeft ingediend laat onverlet dat hij al jaren geen althans onvoldoende draagkrachtruimte heeft;
  • de man heeft geen vermogen.
6. Door de vrouw is onder meer het navolgende naar voren gebracht:
  • de achterstand met betrekking tot de kinderalimentatie bedraagt tot 15 februari 2016 € 13.604,36;
  • tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg van de onderhavige zaak is door de man gesteld dat het hem ontbreekt aan motivatie om de kinderalimentatie te betalen omdat de vrouw het contact tussen de kinderen en de man blokkeert;
  • vooralsnog dient ervan uit te worden gegaan dat de man de opgelegde kinderalimentatie kan voldoen;
  • in het onderhavige hoger beroep heeft de man geen enkel stuk ingediend om zijn standpunt te onderbouwen;
  • het enkel bloot stellen dat de man onvoldoende draagkrachtruimte heeft zonder enige onderbouwing dient door het hof te worden gepasseerd;
  • voorts heeft de man tot op heden geen enkel inzicht gegeven in zijn inkomsten;
  • de vastgestelde kinderalimentatie is nog steeds noodzakelijk om in de primaire levensbehoefte van de kinderen te voorzien;
  • het standpunt van de man dat de vrouw bewust heeft nagelaten inzicht in haar inkomen te verstrekken is volstrekt onjuist;
  • het is juist de man die stelselmatig weigert zijn inkomensgegevens kenbaar te maken;
  • tot op heden heeft de man geen procedure tot wijziging van de kinderalimentatie gestart.

Betalingsonmacht of betalingsonwil?

7. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen heeft de rechtbank het juiste criterium geformuleerd met betrekking tot de toepassing van het dwangmiddel gijzeling. Naar het oordeel van het hof heeft de man in zijn grieven geen nieuwe feiten gesteld die een ander licht op de zaak doen schijnen. De man geeft geen enkele onderbouwing van zijn financiële positie. Ook geeft de man geen deugdelijke verklaring waarom hij tot op heden nog steeds geen verzoekschrift heeft ingediend tot wijziging van de kinderalimentatie. Maatschappelijk gezien wordt aan het betalen van kinderalimentatie een zeer hoge prioriteit gegeven, kinderen zijn voor hun levensonderhoud in beginsel afhankelijk van hun ouders. Uit de aangifte IB 2014 van de vrouw volgt dat zij een inkomen heeft van slechts € 12.906,-. Gezien dit beperkte inkomen heeft de vrouw voor het levensonderhoud van de kinderen behoefte aan een bijdrage van de man. Het feit dat de vrouw over enige spaarsaldi beschikt doet daaraan niet af. Het hof is derhalve van oordeel dat de rechtbank op goede gronden de gijzeling heeft bevolen en maakt de gronden van de rechtbank tot de zijne.

Proceskosten

8. De vrouw verzoekt het hof de man te veroordelen in de kosten van deze procedure. Gezien de wijze waarop de man procedeert acht het hof het redelijk en billijk dat de man in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 13 april 2016 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag tussen de partijen gewezen;
veroordeelt de man in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak begroot op € 1.208,- en als volgt gespecificeerd:
  • griffiegeld € 314,-;
  • advocaatkosten € 894,-;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck en C.M. Warnaar is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2016 in aanwezigheid van de griffier.