In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, waarin een gijzeling is bevolen wegens niet-nakoming van de verplichting tot betaling van kinderalimentatie. De man heeft in zijn hoger beroep grieven geformuleerd tegen het vonnis van 13 april 2016, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de man zijn alimentatieverplichtingen niet nakomt. De vrouw heeft de grieven van de man weersproken en het hof heeft de processtukken van beide partijen in overweging genomen.
Het hof heeft vastgesteld dat de man geen nieuwe feiten heeft aangedragen die de situatie zouden kunnen veranderen. De man heeft geen onderbouwing gegeven van zijn financiële positie en heeft geen verzoekschrift ingediend tot wijziging van de kinderalimentatie. Het hof benadrukt het belang van het betalen van kinderalimentatie, aangezien kinderen afhankelijk zijn van hun ouders voor hun levensonderhoud. De vrouw heeft een beperkt inkomen en is afhankelijk van de bijdrage van de man. Het hof concludeert dat de rechtbank terecht de gijzeling heeft bevolen en bekrachtigt het vonnis van 13 april 2016.
Daarnaast heeft het hof de man veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 1.208,-. Het hof wijst af hetgeen meer of anders is verzocht. Deze uitspraak is gedaan op 21 juni 2016 door het Gerechtshof Den Haag.