ECLI:NL:GHDHA:2016:1980

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
DH 38-2016
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek van Vomar Voordeelmarkt B.V. niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft Vomar Voordeelmarkt B.V. op 3 mei 2016 een verzoek tot wraking ingediend tegen de raadsheren mrs. D. Kingma, G. Boot en R.T. Terpstra van het gerechtshof Amsterdam. Dit verzoek volgde op een pleidooi in de hoofdzaak dat op 1 april 2016 had plaatsgevonden. Vomar stelde dat het optreden van de gewraakte raadsheren tijdens het pleidooi getuigde van vooringenomenheid. De wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam verwees de zaak op 10 mei 2016 naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 juni 2016, waarbij Vomar werd vertegenwoordigd door mr. M.R. van Hall en de heer C. Overbeek. De gewraakte raadsheren, mrs. Kingma en Boot, gaven ook een mondelinge reactie op het verzoek.

De wrakingskamer beoordeelde de ontvankelijkheid van het verzoek en concludeerde dat Vomar niet-ontvankelijk was. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat het verzoek tot wraking pas meer dan een maand na het pleidooi was ingediend, terwijl de feiten die aan het verzoek ten grondslag lagen onmiddellijk na het pleidooi bekend waren. De wrakingskamer oordeelde dat de termijn van ruim een maand niet voldeed aan het criterium 'zodra', zoals vereist door artikel 37 van het Wetboek van Rechtsvordering. Vomar had geen verschoonbare redenen aangevoerd voor de late indiening van het verzoek. Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen en werd Vomar niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : DH 38-2016
Zaaknummer hoofdzaak : 200.169.883/01
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 1 juli 2016
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking in de hoofdzaak met genoemd zaaknummer van:

Vomar Voordeelmarkt B.V.,

gevestigd te Alkmaar,
verzoekster,
hierna te noemen: Vomar,
advocaat: mr. M.R. van Hall te Utrecht.

Het geding

Vomar heeft op 3 mei 2016 een verzoek tot wraking ingediend tegen mrs. D. Kingma, G. Boot en R.T. Terpstra, behandelend raadsheren in het gerechtshof Amsterdam in de hoofdzaak (de civiele procedure tussen enerzijds [naam], hierna te noemen: [X], en anderzijds Vomar).
Bij beslissing tot verwijzing van 10 mei 2016 heeft de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam in het kader van de ‘pilot externe wrakingskamer’ de wrakingszaak op grond van artikel 62b Wet op de rechterlijke organisatie ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag.
De wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag heeft de mondelinge behandeling van het verzoek bepaald op 24 juni 2016 om 15:00u. Vomar, de gewraakte raadsheren, alsmede [X] zijn van de datum en tijdstip van behandeling op de hoogte gebracht.
Mr. Kingma heeft, mede namens mrs. Boot en Terpstra, bij e-mailbericht van 26 mei 2016 een reactie op het verzoekschrift aan het hof toegestuurd.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek op 24 juni 2016 ter zitting behandeld, waarbij zijn verschenen:
- de heer C. Overbeek, manager HR van Vomar, bijgestaan door mr. Van Hall,
- mrs. Kingma en Boot.
Mr. Van Hall en de heer Overbeek hebben het wrakingsverzoek mondeling toegelicht. Hierop is door mrs. Kingma en Boot mondeling gereageerd. Mr. Van Hall heeft verklaard dat het wrakingsverzoek niet ziet op mr. Terpstra en dat hij ten onrechte in het wrakingsverzoek is genoemd als één van de gewraakte raadsheren.

De beoordeling van de ontvankelijkheid

Alvorens aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak wordt toegekomen, dient de wrakingskamer te bezien of Vomar ontvankelijk is in haar verzoek.
Het wrakingsverzoek heeft betrekking op het optreden van mrs. Kingma en Boot tijdens het pleidooi in de onderhavige (hoofd)zaak van 1 april 2016. Ter zitting hebben de voorzitter en een van de leden van het hof vragen gesteld en opmerkingen gemaakt die volgens Vomar getuigen van vooringenomenheid.
Ingevolge artikel 37 Wetboek van Rechtsvordering moet het verzoek tot wraking worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag liggen aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het verzoek tot wraking is echter pas ingediend op 3 mei 2016, derhalve ruim een maand na het pleidooi, terwijl de feiten onmiddellijk bij het pleidooi aan verzoeker bekend werden, zoals ook door de heer Overbeek, die bij het pleidooi aanwezig was, is bevestigd.
Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek te laat is gedaan. Een termijn van ruim een maand voldoet niet aan het criterium ‘zodra’. Weliswaar kan verzoeker enige termijn voor beraad worden gegund, maar een periode van ruim vier weken gaat die termijn duidelijk te buiten. In de door Vomar aangevoerde omstandigheden – dat men vanwege de ongebruikelijke en bijzondere stap van het middel tot wraking niet over één nacht ijs wilde gaan en Vomar daarover eerst, tot op het hoogste niveau, intern overleg wilde voeren – ziet de wrakingskamer geen aanleiding om de dusdanig late indiening van het verzoek verschoonbaar te achten.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Vomar niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek wordt daarom niet toegekomen.

Beslissing

Het hof:
- verklaart Vomar niet-ontvankelijk in haar verzoek;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan Vomar, mrs. D. Kingma, G. Boot en R.T. Terpstra, alsmede aan [X], en aan de wrakingskamer van het hof Amsterdam.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, C.G.M. van Rijnberk en M.J. van der Ven, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2016 in aanwezigheid van de griffier.