ECLI:NL:GHDHA:2016:1892

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
29 juni 2016
Zaaknummer
200.179.504/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkrachtverdeling tussen ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet betalen voor hun minderjarige kind. De vrouw heeft het hof verzocht de bestreden beschikking van de rechtbank te vernietigen, terwijl de man zich daartegen verweert en tevens incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. De rechtbank had eerder de kinderalimentatie vastgesteld op € 251,- per maand, maar de man verzoekt om nihilstelling of een lagere bijdrage. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van het kind € 677,- per maand bedraagt, en dat de man voldoende draagkracht heeft om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding. De man heeft echter ook kosten voor zijn andere minderjarige zoon, wat complicaties met zich meebrengt in de draagkrachtverdeling. Het hof heeft de draagkracht van de man en de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat de man in staat is om € 251,- per maand te betalen. De bestreden beschikking is bekrachtigd, en het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 25 mei 2016
Zaaknummer : 200.179.504/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-2422
Zaaknummer rechtbank : C/10/472927
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. V.T.E. Kuijpers te Capelle aan den IJssel,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. D.N. van Wensen te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 2 november 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 augustus 2015 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 9 februari 2016 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 18 april 2016 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 24 december 2015 een brief met een V-formulier van 23 december 2015 en bijlagen;
- op 12 februari 2016 een brief van 10 februari 2016 met een V-formulier van diezelfde datum en een bijlage;
van de zijde van de man:
- op 14 april 2016 een V-formulier en een brief, beiden van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 20 april 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de advocaat van de vrouw;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 augustus 2013 gewijzigd in die zin, dat de daarbij aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam 1] , geboren [in] 2002 te [plaats 1] (hierna te noemen: [minderjarige] ) met ingang van 27 maart 2015 is bepaald op € 251,- per maand.
Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , hierna ook kinderalimentatie.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt dat de vrouw tevens verzoekt om het inleidende verzoek van de man af te wijzen). Kosten rechtens.
3. De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof het verzoek van vrouw af te wijzen en bij wijze van incidenteel hoger beroep verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen en, in zoverre opnieuw te beschikken, dat de hoogte van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige op nihil wordt gesteld, dan wel op een bijdrage door het hof in goede justitie te bepalen.
4. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt het hof de man in zijn verzoek zoals gedaan in incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoek af te wijzen. Kosten rechtens.
Gronden voor wijziging
5. De man heeft in zijn inleidend verzoek verzocht om nihilstelling van de bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 augustus 2013 vastgestelde kinderalimentatie van € 350,- per maand met ingang van 22 april 2013. De man heeft zich daarbij primair op het standpunt gesteld dat die bijdrage van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord en subsidiair dat sprake is van nadien gewijzigde omstandigheden. De rechtbank heeft de kinderalimentatie bij de bestreden beschikking verminderd tot een bijdrage van € 251,- per maand met ingang van 27 maart 2015 – naar het hof begrijpt – op grond van gewijzigde omstandigheden. Partijen zijn hiertegen niet opgekomen, zodat het hof uitgaat van gronden voor wijziging.
Ingangsdatum
6
.Ter zitting hebben partijen eensluidend verklaard dat zij in hoger beroep niet opkomen tegen de door de rechtbank in de bestreden beschikking gehanteerde ingangsdatum van de gewijzigde kinderalimentatie. Gelet hierop zal het hof eveneens uitgaan van 27 maart 2015 als ingangsdatum.
Behoefte van [minderjarige]
7. De behoefte van de minderjarige van € 677,- per maand in 2015 staat tussen partijen niet langer ter discussie, zodat het hof deze als vaststaand beschouwt.
8. De vrouw heeft terecht gesteld dat ingevolge de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011) het kindgebonden budget inclusief de alleenstaande ouderkop niet langer in mindering dient te worden gebracht op de behoefte. In de plaats daarvan dient het kindgebonden budget inclusief de alleenstaande ouderkop in aanmerking te worden genomen bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Dit leidt ertoe dat het hof bij de berekening van de kinderalimentatie zal uitgaan van een behoefte van € 677,- per maand.
Draagkracht van de man

Inkomsten uit overwerk

9. De vrouw stelt dat de man in eerste aanleg onvoldoende heeft onderbouwd dat hij wegens fysieke problemen niet meer in staat is om inkomen uit overwerk te genereren en hier ook een afspraak met zijn werkgever over heeft gemaakt. Daar komt bij dat de vrouw na de zitting, maar voor de afgifte van de bestreden beschikking van derden heeft vernomen dat de vriendin van de man heeft gezegd dat de man niet kan wachten totdat hij weer kan overwerken zodat hij schulden kan aflossen en een grotere woning kan betrekken. Daarnaast zou de man zijn arts hebben gemanipuleerd om de door de man in eerste aanleg overgelegde brief op te stellen.
10. De man verweert zich daartegen als volgt. De man betwist met klem dat hij zijn arts heeft gemanipuleerd. De arts heeft zijn bevindingen op papier gezet en de man heeft nog steeds daadwerkelijk klachten. Desondanks is de stelling van de vrouw dat de man nog steeds overwerk verricht, juist. De man voelt zich daartoe genoodzaakt, wegens de hoogte van zijn schuldenlast. In aanvulling hierop heeft de man ter zitting desgevraagd meegedeeld dat hij iedere maand € 165,- per maand aflost op zijn schuld bij ABN AMRO, € 200,- per maand aflost op de schuld aan een woningcoöperatie, € 100,- per maand aflost op een schuld bij zijn energieleverancier en circa € 40,- euro aflost op een kredietlening. De man zal in verband met zijn gezondheid meteen stoppen met het verrichten van overwerk als zijn schulden zijn afgelost. Gelet hierop verzoekt de man om bij de berekening van de kinderalimentatie van zijn basisloon uit te gaan en geen rekening te houden met zijn inkomsten uit overwerk. Van de man kan in redelijkheid ook niet worden verlangd dat hij meer dan 40 uur per week werkt. De man heeft geen beroep gedaan op de aanvaardbaarheidstoets, omdat hij ondanks zijn schulden graag een bijdrage wil betalen voor de minderjarige. In dit verband heeft de man ter zitting verklaard dat hij zich kan vinden in de bestreden beschikking. De man kan € 251,- per maand voor de minderjarige betalen en is bereid om dit in de toekomst ook te doen. Desgevraagd is namens de man verklaard dat het hof € 251,- per maand als minimumbijdrage mag beschouwen.
11. Naar het oordeel van het hof heeft de man zijn stelling dat hij fysieke klachten heeft voldoende onderbouwd. Dat de man zijn arts zou hebben gemanipuleerd betreft een kale betwisting van de zijde van de vrouw en het hof zal hier dan ook aan voorbij gaan. Ten aanzien van het overwerk dat de man verricht, overweegt het hof als volgt. Het hof neemt in aanmerking dat de man voldoende inzicht heeft verschaft in zijn schuldenlast en heeft aangetoond dat hij circa € 500,- per maand op zijn schulden aflost. Gelet op de hoogte van dit bedrag acht het hof het aannemelijk dat de man de extra inkomsten uit overwerk nodig heeft om zijn schulden af te kunnen lossen. Mede gelet op het feit dat de man bewust geen beroep heeft gedaan op de aanvaardbaarheidstoets omdat de man graag wil bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , acht het hof het redelijk om zijn inkomsten uit overwerk niet mee te nemen bij de berekening van de draagkracht van de man.
12. Het hof bepaalt het huidige NBI van de man op € 2.250,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de meest recente salarisspecificaties):
- basisloon € 2834,36 per vier weken
- vakantiegeld 8% op jaarbasis
- pensioenpremie € 155,07 per vier weken
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
De draagkracht van de man wordt, nu het NBI hoger is dan € 1.525,- vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 875)] en bedraagt € 490,- per maand.

Verdeling draagkracht van de man

13. Bij wijze van incidenteel appel stelt de man dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de kosten die de man maakt voor zijn andere minderjarige zoon: [naam 2] , geboren op [in] 1998 te [plaats 2] (hierna: [naam 3] ). [naam 3] is op 10 februari 2014 vanuit [plaats 2] in Nederland komen wonen bij de man. [naam 3] en de man wonen met zijn tweeën en de man draagt alle lasten van [naam 3] . De moeder van [naam 3] woont in [plaats 2] en draagt niks bij. De man maakt niet alleen kosten voor voeding, kleding en school van [naam 3] , maar heeft sinds [naam 3] bij hem woont ook hogere woonkosten, zoals bijvoorbeeld een hogere energierekening. Daar komt bij dat [naam 3] na de zomervakantie een MBO-opleiding zal gaan volgen. De man voert aan dat de behoefte van [naam 3] dient te worden berekend aan de hand van de hoogte van het inkomen van de man op het moment dat [naam 3] bij hem kwam wonen op 10 februari 2014, dan wel aan de hand van het huidige inkomen van de man, zodat deze € 225,- per maand bedraagt. Hij verzoekt bij het bepalen van de hoogte van de kinderalimentatie van [naam 1] tevens rekening te houden met de kosten voor [naam 3] .
14. De vrouw verweert zich daartegen als volgt. De vrouw voert aan dat de man niet aan zijn stelplicht met betrekking tot de kosten van [naam 3] heeft voldaan. De man heeft op geen enkele wijze inzicht verschaft in de daadwerkelijke kosten die hij voor [naam 3] stelt te maken. In aanvulling hierop is ter zitting namens de vrouw naar voren gebracht dat hoewel de man wel rekeningen met betrekking tot [naam 3] heeft overgelegd daar niet uit kan worden afgeleid dat de man deze rekeningen ook daadwerkelijk betaalt nu de betalingsbewijzen daarvan ontbreken. De vrouw verzoekt de man dan ook niet-ontvankelijk te verklaren in het incidenteel appel, dan wel het incidenteel appel van de man af te wijzen.
15. Het hof oordeelt als volgt. De man heeft gesteld dat de behoefte van [naam 3] € 225,- per maand bedraagt. Hoewel de vrouw heeft aangevoerd dat geen rekening dient te worden gehouden met de behoefte van [naam 3] omdat de man niet inzichtelijk heeft gemaakt dat hij kosten voor [naam 3] maakt, heeft zij de hoogte van de door de man gestelde behoefte niet betwist. Gelet op de feiten en omstandigheden die de man onweersproken heeft gesteld, is het hof van oordeel dat bij de berekening van de kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] rekening moet worden gehouden met de behoefte van [naam 3] . Het is immers evident dat de man kosten maakt voor zijn zoon die bij hem woont.

Verdeling draagkracht van de man over de behoefte van de minderjarigen

16. Het hof zal de draagkracht van de man over beide minderjarigen naar rato verdelen, door de behoefte van de minderjarigen (afzonderlijk van elkaar) te delen door de behoefte van beide minderjarigen bij elkaar opgeteld en deze bedragen vervolgens te vermenigvuldigen met de draagkracht van de man.
[minderjarige] : 677 / 902 x 490 = € 367,-
[naam 3] : 225 / 902 x 490 = € 122,-
Indien de draagkracht van de man naar rato wordt verdeeld, zou voor [minderjarige] een bijdrage van
€ 367,- beschikbaar zijn en voor [naam 3] een bijdrage van € 122,- resteren.
Draagkracht van de vrouw
17. Het hof bepaalt het NBI van de vrouw aan de hand van de jaaropgave 2014, waarop een jaarloon staat vermeld van € 24.066,-, op € 1.948,- per maand. Zoals onder punt 6 weergegeven is conform de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011) het kindgebonden budget inclusief de alleenstaande ouderkop bij het NBI van de vrouw opgeteld.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
De draagkracht van de vrouw wordt, nu het NBI hoger is dan € 1.525,- vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 875)] en bedraagt € 342,- per maand.

Draagkrachtvergelijking

18. De gezamenlijke draagkracht van partijen ten behoeve van [minderjarige] bedraagt € 709,- (367 + 342) per maand.
Aangezien de gezamenlijke draagkracht de behoefte van [minderjarige] overstijgt, zal een draagkrachtvergelijking worden gemaakt en wordt de verdeling van de kosten berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 367 / 709 x 677 = € 350,-
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 342/ 709 x 677 = € 326,-
Van de behoefte van [minderjarige] komt dus in beginsel een bedrag van – afgerond – € 350,- per kind per maand, voor rekening van de man.
19. Het hof acht deze uitkomst echter niet redelijk. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [naam 3] over enkele maanden (in oktober 2016) 18 jaar oud wordt en na de zomer een MBO-opleiding zal volgen. Vanaf dat moment wordt zijn behoefte substantieel hoger. Uitgangspunt is dat de behoefte van een jong-meerderjarige wordt vastgesteld op basis van de normen uit de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF 2000), omdat de Tabel Eigen Aandeel Kosten van Kinderen niet voorziet in de berekening van de behoefte van kinderen ouder dan 18 jaar. De behoefte van [naam 2] bedraagt - met toepassing van de WSF-norm - voor het jaar 2016 afgerond € 502,- per maand.
Gelet hierop ziet het hof aanleiding om de draagkracht van de man bij helfte te verdelen over beide minderjarigen, dus € 245,- per kind per maand.

Zorgkorting

20. Nu de man geen contact heeft met de minderjarige, zal het hof geen zorgkorting in aanmerking nemen.

Conclusie

21. Nu de man ter zitting heeft meegedeeld dat hij zich kan vinden in de bestreden beschikking en dat hij bereid is om in de toekomst eveneens € 251,- per maand aan kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] te voldoen, begrijpt het hof dat de man zijn verzoek in incidenteel appel mondeling ter zitting heeft aangepast. Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking onder verbetering van gronden zal bekrachtigen.
22. Hoewel de procedure beperkt is tot kinderalimentatie, heeft de man ter zitting meegedeeld dat hij het betreurt dat het contact tussen hem en [minderjarige] is verbroken. Ten overvloede geeft het hof de vrouw in overweging om zich in te spannen zodat contactherstel tussen [minderjarige] en de man kan plaatsvinden.
23. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
24. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
- bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
- compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, L.F.A. Husson en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. D.A. Lengyel als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 mei 2016.