ECLI:NL:GHDHA:2016:1890

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
29 juni 2016
Zaaknummer
200.179.745/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie en draagkracht in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de bepaling van de kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet betalen voor de verzorging en opvoeding van hun drie minderjarige kinderen. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te wijzigen en een hogere bijdrage vast te stellen, terwijl de man zich verzet en een lagere bijdrage verzoekt. Het hof heeft de zaak op 25 mei 2016 behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de behoefte van de kinderen hoger is dan eerder vastgesteld, en dat de man een bijdrage van € 234,- per maand per kind kan betalen. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met het netto gezinsinkomen van beide ouders en de draagkracht van de man. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, en de vrouw hoeft geen te veel ontvangen kinderalimentatie terug te betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 25 mei 2016
Zaaknummer : 200.179.745/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-1391
Zaaknummer rechtbank : C/09/483515
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. O. Huisman te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S. Kara te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 4 november 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28 augustus 2015 van de rechtbank Den Haag.
De man heeft op 29 januari 2016 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 2 februari 2016 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 10 november 2015 een faxbrief van diezelfde datum met een bijlage;
- op 4 december 2015 een brief van 3 december 2015, met als bijlage een V-formulier van 3 december 2015 met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 29 maart 2016 een faxbericht van diezelfde datum met als bijlage een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 8 april 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad:
de door de man met ingang van 23 februari 2015 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
- [naam 1] , geboren [in] 2006 te [woonplaats 2]
- [naam 2] , geboren [in] 2008 te [woonplaats 2]
- [naam 3] , geboren op [in] 2010 te [woonplaats 2] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen,
bepaald op € 261,- per maand per kind, vanaf de datum van de bestreden beschikking telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
Hieronder zal het hof zo nodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, hierna ook: kinderalimentatie.
2. De vrouw verzoekt het hof, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te wijzigen
(het hof begrijpt: te vernietigen)en te bepalen dat de man met ingang van 23 februari 2015 voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen een bedrag van € 381,- per maand per kind aan de man
(het hof begrijpt: de vrouw)dient te betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag.
3. De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar appel, althans het appel van de vrouw af te wijzen.
In incidenteel appel verzoekt de man het hof de bestreden beschikking te wijzigen
(het hof begrijpt: te vernietigen)en te bepalen dat de man met ingang van 23 februari 2015 voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen een bedrag ad € 208,- per maand per kind aan de vrouw dient te voldoen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag.
4. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt het incidenteel appel af te wijzen.

Behoefte van de minderjarigen

Netto gezinsinkomen tijdens de samenleving van partijen
5. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank bij de berekening van de behoefte van de minderjarigen van een te hoog gezinsinkomen is uitgegaan. Volgens de man bedroeg zijn inkomen ten tijde van het huwelijk van partijen € 4.970,46 bruto, ofwel € 3.000,- netto per maand. De man is van mening dat het bedrag van € 17.719,- ter zake opnames in 2013 van de rekening-courant bij zijn vennootschap [A.BV] niet tot het gezinsinkomen dient te worden gerekend nu dit geen privé-opnames betreft. Inclusief het maandelijkse netto inkomen van de vrouw van
€ 1.367,-, berekent de man het netto besteedbaar inkomen van partijen tijdens de samenleving op € 4.367,- per maand.
6. De vrouw heeft in hoger beroep een berekening van het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van de samenleving overgelegd, waaruit een netto besteedbaar inkomen van de man in 2013 blijkt van € 9.368,- per maand (productie 1). In deze berekening is zowel de niet uitgekeerde winst van [A.BV] ad € 76.535,- alsmede de onttrekkingen van € 17.719,- betrokken. Volgens de vrouw bedraagt het netto gezinsinkomen van partijen in 2013 dan € 9.368,- + € 1.367,- = € 10.735,- per maand.
7. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat het netto besteedbaar inkomen van de vrouw in 2013 € 1.367,- per maand bedroeg. Bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de man in 2013 gaat het hof uit van een jaarinkomen van € 66.550,-, conform de in eerste aanleg overgelegde jaaropgave. Het hof is van oordeel dat de niet uitgekeerde winst in het kader van de behoeftebepaling buiten beschouwing dient te blijven, nu deze winst in 2013 niet aan het gezin ten goede is gekomen. Het hof neemt wel in aanmerking het bedrag van € 17.719,- dat door de man in rekening-courant is opgenomen. Naar het oordeel van het hof heeft de man niet dan wel onvoldoende onderbouwd - mede in het licht van de gemotiveerde betwisting zijdens de vrouw ter terechtzitting - dat dit bedrag geen opnames in privé betrof. Het hof gaat er derhalve van uit dat voormeld bedrag aan het gezin ten goede is gekomen. In acht genomen het vorenstaande becijfert het hof het netto besteedbaar inkomen van de man in 2013 op € 4.910,- per maand. Het totale netto besteedbaar gezinsinkomen tijdens het samenleven van partijen bedraagt dan € 4.910,- + € 1.367,- = € 6.277,- per maand.
Te hanteren tabel ‘eigen aandeel kosten van kinderen’
8. De rechtbank heeft het eigen aandeel in de kosten van de kinderen bepaald aan de hand van de tabel ‘eigen aandeel kosten van kinderen’ 2013. De vrouw is van mening dat de tabel ‘eigen aandeel kosten van kinderen’ 2015 had moeten worden gehanteerd. De man stelt zich op het standpunt dat moet worden uitgegaan van de tabel van 2013, aangezien partijen in dat jaar feitelijk uiteen zijn gegaan.
9. Het hof acht het in dit specifieke geval redelijk voor het bepalen van de behoefte van de minderjarigen uit te gaan van de tabel ‘eigen aandeel kosten van kinderen’ 2015 zoals opgenomen in het Rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen. Uit nader onderzoek is gebleken dat de behoefte van kinderen van ouders met een netto gezinsinkomen van meer dan € 6.000,- per maand - zoals in het onderhavige geval - hoger is dan oorspronkelijk in de tabellen was verwerkt. Vanaf 2014 zijn die tabellen dan ook in die zin aangepast. In acht genomen het vorenstaande alsmede de omstandigheid dat het in deze zaak gaat om een eerste vaststelling van kinderalimentatie die ingaat in 2015, bepaalt het hof de behoefte van de kinderen op grond van de vigerende tabel 2015 voor drie kinderen met zes kinderbijslagpunten op € 1.825,- voor de drie minderjarigen tezamen, ofwel € 608,- per maand per kind.
10. Tussen partijen is niet in geschil dat - gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015, zaaknr. 15/02543, ECLI:NL:HR:2015:3011 - het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop niet in aanmerking dienen te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van de minderjarigen, maar bij de berekening van de draagkracht van de vrouw.

Ingangsdatum

11. Geen van partijen heeft tegen de ingangsdatum van de kinderalimentatie van 23 februari 2015 gegriefd, zodat het hof van die datum uitgaat.

Draagkracht

Draagkracht van de vrouw
12. De vrouw heeft in hoger beroep een draagkrachtberekening overgelegd (productie 2) waarin zij haar netto besteedbaar inkomen ten behoeve van kinderalimentatie in 2015 - inclusief kindgebonden budget en alleenstaande ouderkop - op € 1.358,- per maand berekent. De man heeft voormeld netto besteedbaar inkomen niet weersproken en komt in een bij zijn verweerschrift gevoegde draagkrachtberekening van de vrouw (productie 1) zelf tot een lager bedrag in verband met het ontbreken van het kindgebonden budget dat de vrouw ontvangt. Het hof zal de vrouw derhalve in haar berekening volgen en uitgaan van een netto besteedbaar inkomen van € 1.358,- per maand.
13. Nu het netto besteedbaar inkomen van de vrouw beneden de € 1.375,- per maand ligt, bepaalt het hof haar draagkracht volgens de draagkrachttabel 2015 op € 92,- per maand voor de drie minderjarigen tezamen, ofwel € 31,- per maand per kind.
Draagkracht van de man
14. Bij het bepalen van de draagkracht van de man gaat het hof uit van een onweersproken bruto arbeidsinkomen uit dienstbetrekking in 2015 van € 59.640,- per jaar, te vermeerderen met een vakantietoeslag van € 4.771,- per jaar. In acht genomen de algemene heffingskorting van € 1.342,- per jaar en de arbeidskorting van € 1.634,- per jaar, alsmede de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van € 2.521,- per jaar, becijfert het hof het netto besteedbaar inkomen van de man ten behoeve van kinderalimentatie op € 3.185,- per maand.
15. Het hof overweegt voorts dat opnames in rekening-courant volgens vaste jurisprudentie geen inkomen vormen, zodat het hof daarmee geen rekening houdt bij de vaststelling van de draagkracht van de man. De man dient de in rekening-courant opgenomen gelden in beginsel weer aan de BV terug te betalen. Het hof ziet evenmin aanleiding de in de BV gemaakte winst als inkomen aan te merken. Dat winstreserves aanwezig zijn, betekent nog niet dat ruimte is voor dividenduitkeringen. Zulks is in beginsel ter beoordeling van de bestuurder van de vennootschap, die daarbij rekening dient te houden met zijn wettelijke verplichtingen uit hoofde van boek 2 BW en de belangen van de vennootschap.
16. Gelet op het vorenstaande bedraagt de draagkracht van de man volgens de formule
70% [€ 3.185,- - (30% x € 3.185,- + € 875,-)] € 948,- per maand voor de drie minderjarigen tezamen, ofwel € 316,- per maand per kind.
Draagkrachtvergelijking
17. Nu de gezamenlijke draagkracht van partijen lager is dan de behoefte van de minderjarigen, is een draagkrachtvergelijking niet nodig en wordt de bijdrage van de man beperkt tot zijn draagkracht.

Zorgkorting

18. De man maakt aanspraak op een zorgkorting van 35% van de behoefte aangezien de minderjarigen iedere week van zaterdag tot dinsdagochtend bij hem verblijven. Ter terechtzitting heeft de vrouw verklaard dat de man de minderjarigen iedere zaterdag rond 15.00 uur bij haar ophaalt en ze de dinsdagochtend daarna naar school brengt. Gelet op het vorenstaande acht het hof het redelijk uit te gaan van de door de man verzochte zorgkorting van 35% die hoort bij gedeelde zorg op gemiddeld drie dagen per week. Het hof berekent deze zorgkorting op
35% x € 1.825,- = € 639,- voor de drie minderjarigen tezamen, ofwel € 213,- per maand per kind.
19. In beginsel vermindert de zorgkorting de door de man te betalen bijdrage. Dit is anders in een geval als het onderhavige waarbij de draagkracht van partijen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarigen te kunnen voorzien.
20. Nu de gezamenlijke draagkracht van partijen € 785,- minder is dan de gezamenlijke behoefte van de minderjarigen [€ 1.825,- - (€ 92,- + € 948,-)], dient het tekort aan beide partijen voor de helft, ofwel € 393,-, te worden toegerekend. De door de man verschuldigde bijdrage kan derhalve als volgt worden berekend: € 948,- - (€ 639,- - € 393,-) = € 702,- voor de drie minderjarigen tezamen ofwel € 234,- per maand per kind. De man kan zijn zorgkorting derhalve maar gedeeltelijk verzilveren.
CONCLUSIE
21. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de man een alimentatie toelaat van € 234,- per maand per kind, zodat de bestreden uitspraak dient te worden vernietigd.
22. Voor zover het vorenstaande ertoe leidt dat de vrouw over de periode van 23 februari 2015 tot heden eventueel te veel ontvangen kinderalimentatie als onverschuldigd betaald aan de man zou moeten terugbetalen, is het hof van oordeel dat, gezien het consumptieve karakter van de kinderalimentatie en de financiële situatie van de vrouw, de vrouw niet tot terugbetaling gehouden is.
23. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
- [naam 1] , geboren op [in] 2006 te [woonplaats 2] ,
- [naam 2] , geboren op [in] 2008 te [woonplaats 2] , en
- [naam 3] , geboren [in] 2010 te [woonplaats 2] ,
met ingang van 23 februari 2015 op € 234,- per maand per kind, voor wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de vrouw de eventueel te veel ontvangen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen niet behoeft terug te betalen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, E.A. Mink en B. Breederveld, bijgestaan door mr. T. de Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 mei 2016.