ECLI:NL:GHDHA:2016:1852

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
27 juni 2016
Zaaknummer
200.181.910/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming verhuizing met minderjarige en zorgregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van een vrouw en een man met betrekking tot hun minderjarige dochter. De vrouw verzocht om vervangende toestemming om met de minderjarige te verhuizen naar een andere gemeente, terwijl de man zich verzette tegen deze verhuizing en de bestreden beschikking van de rechtbank wilde handhaven. De vrouw stelde dat zij in een noodsituatie verkeerde en geen andere keuze had dan bij haar ouders in te trekken, omdat de situatie in de gezamenlijke woning onhoudbaar was geworden. Het hof oordeelde dat de vrouw aannemelijk had gemaakt dat de verhuizing in het belang van de minderjarige was, gezien de stabiliteit die zij had gevonden in haar nieuwe woonomgeving en de werkgelegenheid die zij had kunnen verkrijgen. Het hof verleende de vrouw vervangende toestemming om te verhuizen en bepaalde dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zou zijn. Daarnaast werd een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige bij de man zou zijn in de weekenden en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen. De uitspraak benadrukt het belang van de continuïteit van zorg en de noodzaak om de belangen van de minderjarige voorop te stellen in dergelijke geschillen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 22 juni 2016
Zaaknummer : 200.181.910/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-2799
Zaaknummer rechtbank : C/09/486698
[appellant]
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I.Th.L. Ubaghs te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.R.P. Drielsma te Den Haag.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 14 december 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 27 november 2015 van de rechtbank Den Haag, tevens houdende een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking.
De man heeft op 8 februari 2016 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
  • op 28 december 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 29 december 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
Bij beschikking van 30 december 2015, geminuteerd op 13 januari 2016, is de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking met onmiddellijke ingang geschorst totdat in de onderhavige procedure is beslist ten aanzien van de zorgregeling. Verstaan is dat met ingang van de datum van de beschikking de volgende zorgregeling zal gelden: de hierna te noemen minderjarige zal bij de man zijn: elke zaterdag van 09.00 uur tot 18.00 uur, waarbij de man de minderjarige ophaalt bij de vrouw in [woonplaats] en de (vader van de) vrouw de minderjarige vervolgens weer ophaalt bij de man in [woonplaats] .
Bij het hof zijn nadien de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 9 mei 2016 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 4 mei 2016 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De hoofdzaak is op 18 mei 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 29 mei 2015 van de rechtbank Den Haag en naar de bestreden beschikking.
Bij de tussenbeschikking is een voorlopige zorgregeling bepaald waarbij de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige) bij de man zal zijn: elke zaterdag van 09.00 uur tot 18.00 uur, waarbij de man de minderjarige ophaalt bij de vrouw in [woonplaats] en de (vader van de) vrouw de minderjarige vervolgens weer ophaalt bij de man in [woonplaats] . Deze regeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Iedere verdere beslissing omtrent de definitieve zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige is aangehouden in afwachting van de resultaten van mediation.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank – met wijziging in zoverre van haar beschikking van 29 mei 2015 – uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man zal zijn. Voorts is uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de minderjarige bij de vrouw zal zijn: van woensdag 19.00 uur tot zondag 12.00 uur.
Het meer of anders verzochte, waaronder het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming om zich met de minderjarige te vestigen in de gemeente [woonplaats] , dan wel de gemeente [woonplaats] , dan wel binnen een straal van 10 kilometer binnen de gemeente [woonplaats] , is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast:
  • partijen hebben een affectieve relatie gehad;
  • uit die relatie is de minderjarige geboren;
  • de man heeft de minderjarige erkend;
  • partijen hebben het gezamenlijk gezag over de minderjarige.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn met betrekking tot de minderjarige, haar hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en het verzoek vervangende toestemming tot verhuizing.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • het hoofdverblijf van de minderjarige bij haar te bepalen waarbij de minderjarige een weekend in de veertien dagen van zaterdag 09.00 uur tot zondagavond 19.00 uur bij de man is, alsmede een tussenliggende woensdag van 09.00 uur tot 19.00 uur, waarbij de ouder bij wie de minderjarige verblijft haar naar de andere ouder brengt, alsmede een verdeling van de vakantie- en feestdagen en bijzondere dagen vast te stellen zoals door de vrouw in eerste aanleg is verzocht;
  • aan haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige naar de gemeente [woonplaats] te verhuizen.
3. De man verzoekt de grieven van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met dien verstande dat de man ook akkoord kan gaan met een regeling waarbij de minderjarige iedere week van zondag 12.00 uur tot woensdag 19.00 uur bij hem is.

Vervangende toestemming tot verhuizing

4. De vrouw stelt dat de rechtbank het verzoek tot vervangende toestemming tot verhuizing ten onrechte heeft afgewezen en voert daartoe, kort samengevat, het volgende aan. De rechtbank heeft geen rekening gehouden met de door de vrouw aangevoerde gronden en omstandigheden. De vrouw verkeerde voor haar vertrek in een (emotionele) noodsituatie. Nadat partijen hadden besloten de relatie te beëindigen werd het samenwonen met de man haast onmogelijk. De vrouw kon in [woonplaats] nergens terecht – behoudens in een opvanghuis – en de vooruitzichten op huisvesting waren uitzichtloos. De vrouw kon op geen enkele financiële steun van de man rekenen en zij kon vanwege de hoogte van het inkomen van de man en het feit dat zij nog samenwoonden geen uitkering op grond van de Participatiewet aanvragen waardoor zij ook geen huisvesting kon zoeken. Om die reden had zij geen andere keuze dan naar haar ouders in [woonplaats] te gaan. Inmiddels heeft de vrouw in [woonplaats] een zelfstandige woonruimte en een baan gevonden, waardoor haar leven is gestabiliseerd. Uitzicht op een woning in [woonplaats] heeft zij nog altijd niet, omdat haar inkomen te laag is om een woning in de vrije sector te huren en zij niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring en de wachtlijsten voor sociale huurwoningen lang zijn. Het vinden van een baan in [woonplaats] wordt bovendien bemoeilijkt door het feit dat de vrouw thans in [woonplaats] verblijft.
De vrouw voert voorts aan dat niet het regelmatig contact met haar ouders en broer ten grondslag heeft gelegen aan haar inleidend verzoek, maar het feit dat zij in [woonplaats] geen sociaal netwerk heeft, hetgeen zij in de gemeente [woonplaats] (c.q. [woonplaats] ) wel heeft. Vergeleken met [woonplaats] verkeerde de vrouw in [woonplaats] in een relatief sociaal isolement. De vrouw heeft in [woonplaats] en omgeving een sociaal netwerk. Dat sociale netwerk heeft haar ook geholpen bij het vinden van een huurwoning.
Ten onrechte komt de rechtbank volgens de vrouw tot de conclusie dat haar belang om te verhuizen niet zwaarder weegt dan het belang van de minderjarige op frequent contact met haar vader en dat meer in het bijzonder in beginsel sprake dient te zijn van gelijkwaardigheid van beide ouders in de relatie tot het kind en dat een verhuizing hierop ernstige inbreuk zal maken waardoor een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken niet mogelijk zal zijn. De vrouw stelt altijd meegewerkt te hebben en zal altijd blijven meewerken aan een frequent contact van de minderjarige met haar vader. Een verhuizing van de vrouw zal slechts in geringe mate een beperking inhouden. Bovendien kan de man in de buurt van de vrouw en de minderjarige komen wonen, zeker gezien het feit dat het destijds ook zijn wens was dat de minderjarige in een groene omgeving zou wonen en opgroeien en partijen het plan hadden richting het oosten van het land te verhuizen. De man heeft geen vaste werkplek en reist door het hele land. De vrouw meent dat de minderjarige boven alles belang heeft bij de continuïteit van de zorg die zij de minderjarige het beste kan geven, ook na een verhuizing, mede gelet op artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK).
5. De man verweert zich daartegen en stelt dat de rechtbank de vervangende toestemming om te verhuizen op goede gronden aan de vrouw heeft onthouden. De man wil dat de minderjarige een gelijkwaardige verzorging en opvoeding van beide ouders krijgt, zoals haar recht is ingevolge artikel 1:274, vierde lid, BW, artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 18, eerste lid, IVRK, en dat zij ongecompliceerd kan opgroeien in de huizen van beide ouders. Om dat te realiseren is het van belang dat die huizen niet al te ver van elkaar vandaan liggen en dat beide ouders deel uitmaken van haar school- en sociale leven. De man wijst daarbij op het onderzoek van dr. Juffer, waaruit blijkt dat een veilige hechtingsrelatie met beide ouders een kind de meeste kans biedt zich tot een evenwichtige volwassene te ontwikkelen. De man voert voorts aan dat minderjarige geworteld is in [woonplaats] en zij zonder noodzaak van de een op de andere dag is weggehaald uit haar geboortehuis en haar vertrouwde omgeving. Wat de man betreft was alles bespreekbaar, behalve het weghalen van de minderjarige uit haar vertrouwde omgeving en bij haar vader vandaan. Het abrupte vertrek is door de vrouw niet doordacht en voorbereid. De vrouw heeft een onzekere en onveilige situatie gecreëerd en het risico gelopen dat de minderjarige van haar vader zou vervreemden. Bovendien biedt de vrouw geen alternatieven of maatregelen om de gevolgen van haar vertrek naar [woonplaats] voor de minderjarige en de man te verzachten en/of compenseren. De minderjarige krijgt te weinig mee van de sociale omgeving van de man, zijn familie en tradities. De man is beschikbaar voor de minderjarige, heeft een uitgebreid vangnet en de omgeving in [woonplaats] biedt voldoende faciliteiten om op te groeien. De vrouw is bovendien geboren en getogen in [woonplaats] en kan de band met vrienden en ex-collega’s weer aanhalen. Daarnaast heeft de vrouw in [woonplaats] ook mogelijkheden om met andere moeders in contact te komen en met de kinderen dingen te ondernemen. De ouders van de vrouw zijn pas na hun pensioen naar het oosten van het land verhuisd en naast hun zoon en zijn gezin wonen er geen familieleden en vrienden in de nabije omgeving. Bovendien hebben de grootouders alle tijd om de minderjarige in [woonplaats] te bezoeken. Voor de minderjarige komt op de eerste plaats dat zij beide ouders in de buurt heeft.
De vrouw kan zowel in de kinderopvang als in de thuiszorg werken en ook in de regio [woonplaats] is daarin volop werk te vinden. De stelling van de vrouw dat alleen in de regio [woonplaats] werk voor haar beschikbaar is overtuigt de man niet, naast het feit dat de vrouw ook geen arbeidscontract overgelegd heeft van haar beweerde arbeidsovereenkomst. Uit niets blijkt dat de vrouw moeite heeft gedaan om werk te vinden in de regio [woonplaats] , hetgeen wel van haar mag worden verwacht.
Ook een huurcontract waaruit blijkt dat de vrouw een huurwoning heeft, wordt niet overgelegd. In [woonplaats] zijn nagenoeg dezelfde woningen als door de vrouw omschreven te huur tegen eenzelfde huurprijs. Uit niets blijkt dat de vrouw moeite heeft gedaan om woonruimte in de regio [woonplaats] te vinden.
De man staat nog steeds open voor een traject Ouderschap Blijft om de communicatie tussen partijen te verbeteren. Indien vervangende toestemming tot verhuizing wordt verleend, wordt de mogelijkheid om een centraal hechtingsfiguur voor de minderjarige te zijn en te blijven de man (voorgoed) ontnomen terwijl de minderjarige recht heeft op de nabijheid van haar beide ouders. De man kan zijn werk en de zorg voor de minderjarige uitstekend combineren. In de korte periode tussen de uitspraak van de rechtbank en de schorsing van de tenuitvoerlegging hebben de man en de minderjarige genoten van de frequentie van het contact. De band tussen hen is alleen nog maar hechter geworden. Voor de verhuizing was er voortdurend contact maar dat is door het vertrek van de vrouw drastisch gewijzigd. De minderjarige heeft daar duidelijk last van. Het stoort de man dat hij naast de extra reiskosten te maken heeft met een dochter die veel en lang in de auto moet zitten terwijl vader en dochter die tijd op veel leukere manieren door kunnen brengen.
6. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
7. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting acht het hof aannemelijk dat de vrouw in april 2015 geen andere mogelijkheid had dan bij haar ouders in te trekken. Niet betwist is dat de situatie in de gezamenlijke woning door spanningen tussen partijen onhoudbaar was geworden en dat ook de minderjarige daar last van had. Gelet op de hoog opgelopen spanningen tussen partijen was het aanbod van de man om tijdelijk afwisselend in de woning aan [adres] te verblijven geen reële oplossing nu de vrouw enige afstand wilde creëren, nog daargelaten dat dat voorstel slechts een uitstel van drie maanden zou hebben betekend. De vrouw kon na het verbreken van de relatie bovendien geen zelfstandige woonruimte verkrijgen, omdat zij slechts tot halverwege mei 2015 een WW uitkering zou ontvangen en nog geen zicht had op een andere inkomstenbron. Naar het oordeel van het hof staat de noodzaak van de verhuizing van de vrouw derhalve vast.
8. Het hof overweegt voorts dat de vrouw er hoogstwaarschijnlijk ook thans niet in zal slagen om een zelfstandige woonruimte in [woonplaats] te vinden. Het is een feit van algemene bekendheid dat er zeer lange wachtlijsten bestaan voor huurwoningen in de sociale sector en dat voor het verkrijgen van een huurwoning in de vrije sector inkomenseisen gelden. De vrouw heeft geen baan in [woonplaats] , noch uitzicht daarop, zodat zij niet aan de inkomenseisen voldoet. De man heeft weliswaar een aantal openstaande vacatures op het vakgebied van de vrouw in het geding gebracht, maar dit betreffen voornamelijk parttime functies, zodat het ook indien de vrouw een dergelijke baan zou bemachtigen – hetgeen bemoeilijkt wordt door de reisafstand tussen [woonplaats] en [woonplaats] – maar zeer de vraag is of zij daarmee voldoende inkomen zou kunnen genereren om aan de inkomenseisen voor een woning in de vrije sector te voldoen. Dat er in de politiek plannen bestaan om de vergoedingen voor kinderopvang in de toekomst uit te breiden, maakt de situatie van de vrouw op dit moment niet anders. Ook indien de vrouw in aanmerking zou komen voor een bijstandsuitkering, zou zij hoogstwaarschijnlijk niet kunnen voldoen aan de inkomenseisen voor een woning in de vrije sector.
9. Het hof neemt voorts in aanmerking dat het kennelijk een keuze van partijen is geweest dat de man full time zou blijven werken en de vrouw de hoofdverzorger van de minderjarige zou zijn. Het hof meent met de vrouw dat het belang van de nog zeer jonge minderjarige op dit moment het meest is gediend bij continuering van de bestaande opvoedingssituatie, te weten de situatie waarin de vrouw de hoofdverzorger is van de minderjarige.
10. Het hiervoor onder 7, 8 en 9 overwogene, leidt het hof tot de conclusie dat het verlenen van vervangende toestemming voor verhuizing in het belang is van de minderjarige. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en overgaan tot het verlenen van vervangende toestemming om met de minderjarige naar de gemeente [woonplaats] te verhuizen.

De zorgregeling

11. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte een zorgregeling heeft bepaald waarbij de zorg voor de minderjarige zoveel mogelijk gelijk in tijd tussen partijen is verdeeld. De vrouw meent dat het verschil in beschikbaarheid van de ouders en hun zeer slechte verstandhouding een co-ouderschapsregeling in de weg staat. Volgens de vrouw heeft de rechtbank ten onrechte geen acht geslagen op de door haar voorgestelde weekendregeling en verdeling van vakantie- en feestdagen. De vrouw stelt dat gelijkwaardig ouderschap niet uitgelegd hoeft te worden als een gelijkwaardige verdeling van de zorg in tijd. Het feit dat de man grotendeels derden de opvang van de minderjarige laat verzorgen is geen geslaagde combinatie. De man heeft niet aannemelijk gemaakt hoe hij de opvang van de minderjarige precies geregeld heeft, althans niet aannemelijk gemaakt dat de opvang kan verlopen zoals door hem gesteld (een dag in de week kinderopvang, een dag in de week vrij van zijn werkgever en het fungeren van zijn ouders en zus als vangnet). De functie van de man is niet te combineren met de dagelijkse zorg voor de minderjarige. De vrouw betwist de stelling van de man dat hij vanaf de geboorte van de minderjarige een belangrijk aandeel heeft gehad in de verzorging en opvoeding van de minderjarige, temeer nu de vrouw na de geboorte van de minderjarige niet heeft gewerkt terwijl de man fulltime werkte. Bij de belangenafweging heeft de rechtbank kennelijk geen rekening gehouden met het grote verschil in beschikbaarheid van de beide ouders. De vrouw acht de zorgregeling die sinds mei 2015 geldt (een weekend per veertien dagen verblijf van de minderjarige bij de man van zaterdag 9.00 uur tot zondag 18.00 uur alsmede de tussenliggende woensdag van 9.00 uur tot 18.00 uur) in het belang van de minderjarige. Aangezien voor de man alleen een co-ouderschapsregeling bespreekbaar is, is hij niet ingegaan op een door de vrouw voorgestelde uitbreiding van de zorgregeling (overnachting in het weekend). Behoudens een reguliere zorgregeling verzoekt de vrouw tevens een regeling voor vakantie- en feestdagen vast te stellen zoals in eerste aanleg door haar verzocht.
12. De man stelt dat voor kinderen in het algemeen en voor de minderjarige in het bijzonder een gelijkwaardige inbreng van twee ouders van groot belang is voor haar ontwikkeling en opvoeding. De zorg van de vrouw dat de man onvoldoende informatie over de minderjarige zal verstrekken is ongegrond. De man doet verslag en houdt de vrouw wel degelijk op de hoogte. Voorts blijft de man aandringen op voortzetting van mediation bij een deskundige en/of een vervolgtraject zoals Ouderschap Blijft. De ouders zijn primaire hechtingsfiguren voor de minderjarige. De man heeft zijn zorgen geuit over zijn marginale rol als ouder na het abrupte vertrek van de vrouw. In zijn vakgebied zijn werk en zorg voor de minderjarige optimaal te combineren. De man heeft met zijn werkgever afgesproken dat hij vier dagen per week gaat werken zodra hij de zorg voor de minderjarige heeft. Hij heeft dan een dag vrij, werkt dan een dag thuis en zal de minderjarige een dag naar een kinderdagverblijf brengen. In noodgevallen beschikt de man over een sociaal vangnet. Als de vrouw weer aan het werk gaat, zal zij ook werk en zorg moeten combineren. De vrouw geeft echter niet aan hoe zij alsdan de zorg voor de minderjarige geregeld heeft. Op basis van de uitspraak van de rechtbank verblijft de minderjarige van zondag 12.00 uur tot woensdag 19.00 uur bij de man maar als de vrouw de minderjarige dan bij zich wil hebben vindt de man dat prima. De minderjarige is dan van woensdag 19.00 uur tot zondag 12.00 uur bij hem zodat de vrouw zich minder zorgen hoeft te maken over de opvang van de minderjarige door de man. De man had de zorg voor de minderjarige goed geregeld (plek op een kinderdagverblijf, wendagen en aanmelding bij het consultatiebureau). De man kan er ook voor zorgen dat de minderjarige tijdig wordt aangemeld bij een peuterspeelzaal en basisschool. Op grond van de hedendaagse opvattingen over gelijkwaardig ouderschap en het belang van kinderen om zich veilig te hechten en een sterke band met beide ouders op te bouwen meent de man dat de rechtbank terecht de zorg over de minderjarige bij helfte tussen partijen heeft verdeeld. De man verzoekt derhalve handhaving van die verdeling waarbij een spiegelbeeldige verdeling ook passend is.
13. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:247, vierde lid, BW, voor zover hier van belang, behoudt een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen na ontbinding van het huwelijk recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. Blijkens de beschikking van de Hoge Raad van 21 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7407, verplicht het uitgangspunt van gelijkwaardig ouderschap zoals vervat in artikel 1:247, vierde lid, BW niet tot een 50%-50% verdeling van de tijd die het kind bij elke ouder doorbrengt.
14. Zoals hiervoor onder 9 en 10 overwogen, acht het hof continuering van de bestaande opvoedingssituatie in het belang van de minderjarige en zal het hof aan de vrouw vervangende toestemming verlenen om met de minderjarige naar de gemeente [woonplaats] te verhuizen. De door de vrouw voorgestane zorgregeling doet naar het oordeel van het hof meer recht aan de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tijdens de relatie van partijen dan de door de man voorgestane regeling. De door de vrouw voorgestane regeling is bovendien toekomstbestendiger dan de door de man voorgestane regeling, nu de door de man voorgestane regeling ingrijpend zal moeten worden gewijzigd zodra de minderjarige naar school zal gaan. Toewijzing van het verzoek van de man zou – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de vervangende toestemming voor verhuizing – betekenen dat de minderjarige te zijner tijd twee grote veranderingen – te weten de eerste periode op school en een ingrijpende verandering van de zorgregeling – tegelijk zou moeten verwerken. Het hof acht zulks niet in het belang van de minderjarige. Dit alles leidt het hof tot de conclusie dat de door de vrouw voorgestane zorgregeling het meest in het belang is van de minderjarige. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook in zoverre vernietigen en de zorgregeling vaststellen conform het verzoek van de vrouw in hoger beroep.
15. Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gedurende de feestdagen, overweegt het hof dat de ouders de feestdagen bij helfte dienen te verdelen. Omdat de reisafstand aanzienlijk is geeft het hof partijen in overweging de overdrachtsmomenten zo beperkt mogelijk te houden. Dit zou mee kunnen brengen dat de minderjarige op de feestdagen die in een vakantieperiode vallen of in een regulier omgangsweekend van de man, bij de man doorbrengt. Het hof geeft partijen in overweging aan het begin van ieder jaar daarover afspraken met elkaar te maken.
16. Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gedurende de vakanties, overweegt het hof dat bij toewijzing van de door de vrouw in eerste aanleg verzochte verdeling de man en de minderjarige in de vakanties nauwelijks meer tijd met elkaar door kunnen brengen dan tijdens de reguliere zorgregeling. Het hof acht juist de vakanties een uitgelezen moment om het contact tussen de minderjarige en de man te intensiveren. Het hof zal derhalve in het belang van de minderjarige beslissen dat de minderjarige de helft van de vakanties bij de man zal doorbrengen, door partijen te verdelen in onderling overleg. Daarbij overweegt het hof dat de minderjarige thans nog niet naar school gaat, dus dat er feitelijk nog geen sprake is van vakanties, maar dat partijen reeds thans bij de verdeling van de zorg tijdens de vakanties dienen uit te gaan van (een gelijk aantal weken als in) het vakantieschema van een lagere school.

De hoofdverblijfplaats

17. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, gezien de huidige situatie waarbij de vrouw in (de gemeente) [woonplaats] woont en geen toestemming is gegeven om de minderjarige naar [woonplaats] mee te nemen, het hoofdverblijf van de minderjarige bij de man moet worden bepaald. In de lijn van haar verzoek tot vervangende toestemming verzoekt de vrouw ook om het hoofdverblijf van de minderjarige bij haar te bepalen. De vrouw heeft huisvesting in [woonplaats] en een deeltijdbaan gevonden en de minderjarige is goed geworteld in haar huidige omgeving. Door het inwonen bij haar grootouders heeft de minderjarige intensief contact gehad met haar grootouders en overige familieleden. De rechtbank heeft ten onrechte geen acht geslagen op de lastige en uitzichtloze situatie van de vrouw op woongebied in [woonplaats] . De rechtbank had het hoofdverblijf van de minderjarige niet bij de man moeten bepalen maar bij de dagelijks verzorgende en meest beschikbare ouder, in casu de vrouw, indien zij het belang van de minderjarige voorop had gesteld. De continuïteit van zorg dient voorop te staan, boven de belangen van de man op behoud van voldoende contact met de minderjarige.
18. De man verweert zich daartegen als volgt. Nu de vrouw zich niet heeft uitgelaten over de vraag of en zo ja op welke wijze zij zal terugverhuizen naar [woonplaats] nu de rechtbank geen vervangende toestemming tot verhuizing heeft verleend meent de man dat het ondenkbaar is dat de minderjarige elders dan bij hem haar hoofdverblijf heeft. Het is in het belang van de minderjarige dat zij weer in [woonplaats] , bij een consultatiebureau, huisarts en geschikte basisschool staat ingeschreven. De man biedt de minderjarige een stabiele basis, veilige omgeving en alle zorg en aandacht die zij nodig heeft, zodat de rechtbank terecht het hoofdverblijf van de minderjarige bij de man heeft vastgesteld.
19. Het hof overweegt als volgt. Zoals hiervoor onder 9 en 10 overwogen, acht het hof continuering van de bestaande opvoedingssituatie in het belang van de minderjarige en zal het hof aan de vrouw vervangende toestemming verlenen om met de minderjarige naar de gemeente [woonplaats] te verhuizen. Dit oordeel brengt mee dat het hof de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zal bepalen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook in zoverre vernietigen.
20. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , bij de vrouw zal zijn;
verleent de vrouw vervangende toestemming – welke toestemming die van de man vervangt – met de minderjarige te verhuizen naar de gemeente [woonplaats] ;
bepaalt in het kader van verdeling van zorg- en opvoedingstaken dat de minderjarige bij de man zal zijn:
  • een weekend in de veertien dagen van zaterdag 9.00 uur tot zondagavond 19.00 uur;
  • de tussenliggende woensdag van 9.00 uur tot 19.00 uur;
  • gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, door partijen in onderling overleg te verdelen;
waarbij de ouder bij wie de minderjarige verblijft haar naar de andere ouder brengt;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, L.F.A. Husson en R.G. Kok,
bijgestaan door mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2016.