ECLI:NL:GHDHA:2016:1767

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
200.187.140/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over de minderjarige na langdurige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De raad voor de kinderbescherming had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag, die het verzoek om het ouderlijk gezag te beëindigen had afgewezen. De minderjarige, die op dat moment drie jaar oud was, was sinds 7 mei 2014 onder toezicht gesteld en sinds 21 mei 2014 uit huis geplaatst. De moeder had in het verleden te maken gehad met psychische problemen, huiselijk geweld en drugsgebruik, wat leidde tot een instabiele opvoedsituatie.

Het hof oordeelde dat de aanvaardbare termijn voor de moeder om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen, was verstreken. De raad voerde aan dat de moeder niet in staat was om de minderjarige op te voeden en dat de situatie van de moeder, hoewel deze leek te stabiliseren, niet voldoende was om het gezag te handhaven. De moeder verweerde zich door te stellen dat zij nooit een eerlijke kans had gekregen en dat de hulpverlening niet adequaat was geweest.

Na het horen van de argumenten van beide partijen en het in overweging nemen van de feiten, concludeerde het hof dat het belang van de minderjarige zwaarder woog dan het belang van de moeder bij het behoud van het gezag. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en beëindigde het ouderlijk gezag van de moeder, waarbij de gecertificeerde instelling werd belast met de voogdij over de minderjarige. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht was, ongeacht eventuele verdere rechtsmiddelen die de moeder zou kunnen aanwenden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 18 mei 2016
Zaaknummer : 200.187.140/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-5691
Zaaknummer rechtbank : C/09/493003
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad,
tegen
[verweerster] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J. Pieters te Sneek.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbenden] ,
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders,
2. [belanghebbende]
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De raad is op 9 maart 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 11 december 2015 van de rechtbank Den Haag.
De gecertificeerde instelling heeft op 14 april 2016 een verweerschrift ingediend waarin zij het beroepschrift van de raad ondersteunt.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de raad:
- op 7 april 2016 een brief van 6 april 2016 met bijlagen.
De zaak is op 20 april 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • [naam 1] namens de raad;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [namen] namens de gecertificeerde instelling;
  • als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van belang kan zijn, is tot de zitting toegelaten: [naam 2] van de stichting Jeugdbescherming west, jeugdbeschermer van de jongere broer van na te noemen minderjarige.
De pleegouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de raad om het ouderlijk gezag van de moeder over de na te melden minderjarige te beëindigen, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- de moeder heeft het eenhoofdig gezag over [minderjarige] : de minderjarige);
- de minderjarige is sinds 7 mei 2014 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling en sinds 21 mei 2014 uit huis geplaatst;
- de minderjarige heeft van november 2013 tot oktober 2014 bij de grootmoeder moederszijde gewoond;
- de minderjarige woont sinds oktober 2014 in het huidige (perspectief biedend) pleeggezin.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige.
2. De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het gezag van de moeder over de minderjarige te beëindigen en de gecertificeerde instelling te belasten met de voogdij.
3. De moeder heeft zich ter zitting bij het hof daartegen verweert en verzoekt, zo begrijpt het hof, de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De raad voert, samengevat, het volgende aan. De rechtbank heeft opgemerkt dat de raad al in een vrij vroeg stadium heeft besloten om over te gaan tot het verzoeken van een verderstrekkende maatregel. De raad is van mening dat het niet van belang is of het verzoek al dan niet in een vroeg stadium na de ondertoezichtstelling is ingediend. Bepalend is op grond van de wet of de moeder in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbare termijn te dragen. Het gaat er derhalve niet om of de ondertoezichtstelling van de minderjarige al langere tijd loopt maar om de voor de minderjarige aanvaardbare termijn, aldus de raad. Deze termijn is voor de minderjarige verstreken.
De minderjarige is een jongen van ruim drie jaar oud die op jonge leeftijd al veel heeft meegemaakt en veel wisselingen heeft gekend. Hij woont sinds november 2013 niet meer bij zijn moeder. De minderjarige is van zijn grootmoeder overgeplaatst naar het huidige pleeggezin. Het wonen in drie verschillende gezinnen is van grote invloed op de hechtingsontwikkeling van de minderjarige. Hij heeft alle belang bij voorspelbaarheid, continuïteit en veiligheid. Vooral continuïteit en voorspelbaarheid hebben in het verleden ontbroken, hetgeen gevolgen heeft gehad voor de gehechtheid van de minderjarige. Uit het raadsonderzoek van 16 juli 2015 en de update van 25 februari 2016 blijkt dat de minderjarige zich leeftijdsadequaat ontwikkelt en zich goed hecht in het pleeggezin. Als dit doorbroken wordt, zal dat het vertrouwen van de minderjarige in de volwassenen om hem heen opnieuw schaden, waardoor het in een volgende situatie moeilijker zal zijn om een veilige hechting tot stand te brengen. Dit maakt dat de aanvaardbare termijn voor de minderjarige inmiddels is verstreken.
De raad is voorts van mening dat voldoende duidelijk is dat de moeder de minderjarige niet kan opvoeden en verzorgen. Ondanks dat de situatie van de moeder zich lijkt te stabiliseren en zij in staat is om voor het broertje van de minderjarige, [naam 3] , te zorgen, betekent dit niet dat zij ook de minderjarige kan opvoeden. De minderjarige heeft door het drugsgebruik van de moeder, het huiselijk geweld en de psychische instabiliteit van de moeder in het verleden veel meegemaakt. Daarnaast wordt de minderjarige al ruim twee jaar niet meer door de moeder opgevoed. De minderjarige heeft een beperkte omgangsregeling met de moeder die niet altijd wordt nagekomen door de moeder. De moeder is niet zo voorspelbaar en betrouwbaar als de minderjarige nodig heeft. Hierdoor is er geen basis voor de moeder om de minderjarige zelf op te voeden. Als de ingezette positieve lijn in het pleeggezin wordt afgebroken betekent dit grote schade voor de minderjarige. Volgens de raad is aan de gronden van artikel 1:266 Burgerlijk Wetboek (BW) voldaan.
5. De moeder verweert zich daartegen, samengevat, als volgt. De raad is vrij snel tot indiening van het verzoek overgegaan. De rechtbank heeft dat ook geconstateerd en het verzoek terecht afgeschoten. De moeder heeft nooit een kans gekregen en zij denkt dat het vertrouwen in haar er ook nooit is geweest. Op dit moment is sprake van een stabiele situatie hetgeen ook is geconstateerd door de rechtbank. De moeder heeft een bewindvoerder, heeft hulp voor haarzelf en heeft grote stappen gezet. Desondanks zegt de gecertificeerde instelling dat dat allemaal geen zin heeft. Volgens de moeder gaat een aanvaardbare termijn pas lopen als je alles wat gedaan kan worden, hebt gedaan en het dan niet lukt. Dan pas kan een verzoek tot beëindiging gezag worden ingediend. De moeder betoogt voorts dat zij, anders dan de wet bepaalt, nimmer ondersteuning heeft gekregen. Terwijl zij bereid is mee te werken en te luisteren naar de hulpverlening. De ondertoezichtstelling van het jongste kind van de moeder, [naam 3] , verloopt wel goed. De moeder krijgt van die gecertificeerde instelling wel de kans om te laten zien wat zij in haar mars heeft. De moeder heeft de samenwerking met de gecertificeerde instelling van de minderjarige als heel negatief ervaren en daarom ook een klacht ingediend. Zij zal binnenkort waarschijnlijk een verzoek indienen tot vervanging van de gecertificeerde instelling.
6. De gecertificeerde instelling voert, samengevat, het volgende aan. Na de plaatsing van de minderjarige in het pleeggezin is de verstandhouding met de moeder verslechterd. De moeder en de grootmoeder moederszijde stelden zich dreigend op jegens de pleegouders en diskwalificeerden hen in het bijzijn van de minderjarige. Inmiddels is de verhouding met de grootmoeder moederszijde verbeterd. Zij is, in tegenstelling tot de moeder, in staat gebleken om in het belang van de minderjarige te handelen, en heeft onbegeleide omgang met de minderjarige die binnenkort zal worden uitgebreid. De moeder komt de omgangsafspraken niet altijd goed na en is ook in de belafspraken onbetrouwbaar. Er is geen enkele progressie in de relatie tussen de moeder en de minderjarige. De moeder is gedurende lange tijd onbereikbaar geweest voor de gecertificeerde instelling en houdt de communicatie af, hetgeen kwalijk is omdat zij in het kader van eventuele acute situaties met betrekking tot de minderjarige dan ook niet bereikbaar is. Doordat de moeder weigert toestemming te geven voor het uitwisselen van informatie tussen de verschillende gecertificeerde instellingen van haar beide kinderen is de gecertificeerde instelling onvolledig geïnformeerd met betrekking tot de situatie rondom de moeder. De gecertificeerde instelling betwist daarom dat er sprake is van een ingezette positieve lijn ten aanzien van het jongere broertje van de minderjarige, [naam 3] . De moeder heeft het afgelopen jaar geen medewerking verleend aan door de gecertificeerde instelling voor de minderjarige ingezette hulp, terwijl dat wel van belang is voor de minderjarige. Zo heeft zij geweigerd om medewerking te verlenen aan het diagnostisch onderzoek met betrekking tot de minderjarige. Nu de minderjarige een beschadigd kind is dat nog steeds lijdt onder het trauma dat hij in zijn eerste levensjaar heeft opgelopen kan zijn situatie niet worden vergeleken met die van zijn broertje [naam 3] , die vanaf zijn geboorte in een meer beschermde setting heeft gewoond en niet is blootgesteld aan onrust en huiselijk geweld, zoals de minderjarige. De gecertificeerde instelling betwist dat er nog ruimte bestaat om de minderjarige bij de moeder terug te plaatsen en stelt dat de bestreden beschikking onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft daarnaast ten onrechte gesproken over een te korte termijn waarbinnen is overgegaan tot een verzoek tot gezagsbeëindiging. In de wet is niet gekozen voor het vaststellen van een termijn. Het gaat om een aanvaardbare termijn voor het specifieke kind. Aangezien het hier gaat om een erg jong kind ligt het in de rede dat relatief snel tot een definitieve perspectiefbepaling wordt overgegaan. De gecertificeerde instelling acht een beëindiging van het gezag van de moeder in het belang van de minderjarige.
7. Het hof overweegt het volgende. Ingevolge artikel 1:266 lid 1 BW kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, lid 2 BW in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
8. Het hof stelt daarbij voorop dat voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind gekeken moet worden naar de periode van onzekerheid die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling als gevolg van onzekerheid over de vraag in welk gezin hij verder zal opgroeien. Volgens de wetgever is het afhankelijk van de leeftijd en de ontwikkeling van de minderjarige wat een redelijke termijn is. In ieder geval sluit een jarenlange verlenging van de ondertoezichtstelling daar niet bij aan en is (volgens de Memorie van Toelichting) voor jongere kinderen de aanvaardbare termijn over het algemeen korter dan voor oudere kinderen.
9. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van het hof gebleken dat de voor de minderjarige aanvaardbare termijn inmiddels is verstreken. Vast staat dat de minderjarige sinds 7 mei 2014 onder toezicht staat. De reden voor de ondertoezichtstelling was een instabiele opvoedsituatie vanwege psychische problemen bij de ouders van de minderjarige en huiselijk geweld tussen de ouders. Tijdens de zwangerschap van de minderjarige was sprake van drugsgebruik bij de moeder. Al voordat in mei 2014 de ondertoezichtstelling is uitgesproken, is veel hulpverlening ingezet, te weten:
- een gezinsopname bij GGZ [iknstelling] , waarbij de moeder, de vader van de minderjarige en de minderjarige zijn opgenomen;
- Tien voor Toekomst;
- Intensieve Ambulante Gezinsbegeleiding bij de moeder thuis;
- hulp aan de moeder van Zienn, GGZ Friesland en Connecting Hands.
Alle hulp is voortijdig door de moeder stopgezet waardoor zij niet van de hulp heeft kunnen profiteren.
De minderjarige is vanaf november 2013 op vrijwillige basis geplaatst geweest bij de grootmoeder moederszijde. Hij is vanuit daar in het najaar 2014 in het huidige pleeggezin geplaatst. De minderjarige, die thans drie jaar is, woont sinds hij net één jaar oud was niet meer bij de moeder, heeft op zijn jonge leeftijd al veel meegemaakt en in drie verschillende gezinnen gewoond, hetgeen van grote invloed is geweest op de hechting van de minderjarige. De minderjarige heeft gezien zijn verleden behoefte aan continuïteit, veiligheid en aan een voorspelbare omgeving. Gebleken is dat de pleegouders, anders dan de moeder, deze omgeving kunnen bieden aan de minderjarige. De minderjarige heeft aldaar een zeer positieve ontwikkeling doorgemaakt en is zich aan het hechten aan de pleegouders. Met de raad is het hof van oordeel dat terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder - ook op termijn -, gelet op de gehechtheid van de minderjarige aan de pleegouders, een groot risico voor het welbevinden van de minderjarige met zich zou brengen en negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor het gevoel van veiligheid en voor de ontwikkeling van de minderjarige.
Het hof is gelet daarop bovendien van oordeel dat het belang van een voortgezette hechting van de minderjarige bij de pleegouders zwaarder is komen te wegen dan het belang van de moeder bij hereniging en daarmee bij voortduring van het ouderlijk gezag. Het is voor de minderjarige van belang dat er rust, stabiliteit en duidelijkheid komt omtrent zijn situatie.
De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing, hebben mede vanwege de individuele problematiek van de moeder, niet geleid tot een reëel perspectief op terugkeer van de minderjarige naar haar.
10. Gelet op voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige is voldaan. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking vernietigen, het gezag van de moeder beëindigen en de gecertificeerde instelling belasten met de voogdij (die daartoe blijkens zijn verklaring in eerste aanleg en zijn verweerschrift in hoger beroep bereid is).
Het hof wijst er op dat het beëindigen van het gezag niets afdoet aan het feit dat de moeder altijd de moeder van de minderjarige blijft en dat haar rol in het leven van de minderjarige van groot belang blijft.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder, [verweerster] , over de minderjarige:
[minderjarige] ,
en
benoemt tot voogdes over voormelde minderjarige:
Stichting Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
kantoorhoudende te Leeuwarden
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank Den Haag;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, L.F.A. Husson en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. M.A.J. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 mei 2016.