ECLI:NL:GHDHA:2016:1754

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
22-004223-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren van cocaïne met vrijspraak voor het verwerven van identiteitsdocumenten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het vervoeren van cocaïne en het verwerven van identiteitsdocumenten. De verdachte, geboren in 1996 en thans gedetineerd, had in eerste aanleg een gevangenisstraf van 31 dagen opgelegd gekregen, met een voorwaardelijk deel en een taakstraf. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 juni 2015 te Maassluis ongeveer 10,7 gram cocaïne vervoerde, wat als een strafbaar feit onder de Opiumwet wordt beschouwd. De verdachte heeft tijdens de zitting betoogd dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne in de auto, maar het hof verwierp dit verweer. De verdachte was de bestuurder van de auto en de medeverdachte was de eigenaar. Bij een controle door de politie werd cocaïne aangetroffen in een verborgen ruimte van de auto.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 31 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. De vrijspraak van de verdachte voor het verwerven van identiteitsdocumenten werd uitgesproken omdat deze documenten niet onder hem, maar onder zijn medeverdachte waren inbeslaggenomen. Het hof heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004223-15
Parketnummer: 10-122532-15
Datum uitspraak: 17 juni 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 22 september 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1996,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid West, De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 3 juni 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 31 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 juni 2015 te Maassluis tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 10,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 06 december 2014 tot en met 21 juni 2015 te Maassluis, althans in Nederland, een paspoort (op naam van [naam 1]) en/of een ID-kaart (op naam van [naam 2]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat paspoort en/of die ID-kaart wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 06 december 2014 tot en met21 juni 2015 te Maassluis, althans in Nederland, opzettelijk een paspoort (op naam van [naam 1]) en/of een ID-kaart (op naam van [naam 2]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] en/of [naam 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als lener/houder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat het paspoort op naam van [naam 1] en de ID-kaart op naam van
[naam 2] niet onder de verdachte zijn inbeslaggenomen maar onder diens medeverdachte/broer [medeverdachte].
Naar het oordeel van het hof dient de verdachte dan ook, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het betoog van de raadsvrouw, te worden vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij opof omstreeks21 juni 2015 te Maassluistezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk heeftafgeleverd en/of verstrekt en/ofvervoerd,in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,ongeveer 10,7 gram,in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdachte en zijn raadsvrouw betoogd dat hij dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegd, nu hij niet op de hoogte was van het feit dat er cocaïne in de auto aanwezig was.
Het hof verwerpt dit verweer.
Het hof stelt uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep vast dat op 21 juni 2015 de verdachte de bestuurder en de medeverdachte/broer [medeverdachte] de bijrijder van de auto is geweest. [medeverdachte] was tevens de eigenaar van de auto.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen PL1700-2015227384-2 dat de bestuurder, nadat hem om zijn rijbewijs was gevraagd, vanuit zijn ooghoeken de verbalisant [verbalisant] bleef aankijken en tegelijkertijd met zijn rechterhand iets aan het doen was rondom de middenconsole van de handrem. Verbalisant [verbalisant] vermoedde dat de bestuurder iets probeerde te verbergen. Hierop heeft verbalisant [verbalisant] aan de bestuurder en de bijrijder gevraagd om uit te stappen, waaraan zij voldeden. Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant] de auto doorzocht. Nadat hij de behuizing van de handrem had opgetild, zag hij een verborgen ruimte en in deze verborgen ruimte zaten onder meer 2 boterhamzakjes met witte substantie, waarvan later na onderzoek is komen vast te staan dat het cocaïne betrof.
Uit dat handelen van de verdachte leidt het hof af dat de verdachte bekend moet zijn geweest met de aangetroffen cocaïne, zodat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het vervoeren van cocaïne, zoals is bewezenverklaard.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 31 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een hoeveelheid cocaïne vervoerd, waarvan aangenomen kan worden dat hij deze hoeveelheid voor handelsdoeleinden onder zich had.
Zoals algemeen bekend is vormt cocaïne een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en leidt het in veel gevallen tot verslaving aan het gebruik daarvan.
Bovendien vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect zijn oorsprong in het gebruik van cocaïne.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 mei 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder voor overtredingen van artikel 2 onder B en C van de Opiumwet. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is alles overwegende van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur thans een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
Ten aanzien van het geldbedrag van € 188,75, zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten nu niet kan worden vastgesteld aan wie dit geldbedrag precies toebehoort.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen personenauto met het kenteken [x], zal het hof de teruggave gelasten aan [medeverdachte].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
31 (eenendertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag van € 188,75.
Gelast de teruggavevan een personenauto met het kenteken [x] aan [medeverdachte].
Dit arrest is gewezen door mr. A.A. Schuering,
mr. T.L. Tan en mr. P. van Essen, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 juni 2016.