ECLI:NL:GHDHA:2016:1748

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
200.178.177/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging partneralimentatie en beoordeling van de draagkracht van de man

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 9 juli 2015, waarin de alimentatie voor de vrouw op nihil was vastgesteld. De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de alimentatie met terugwerkende kracht op nihil te stellen. De vrouw heeft ter zitting gereageerd op het hoger beroepschrift en zich aan het oordeel van het hof gerefereerd.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank in haar eerdere beschikking van 24 januari 2013 is uitgegaan van onjuiste en onvolledige gegevens met betrekking tot de financiële situatie van de man. De man heeft aangetoond dat hij sinds januari 2013 geen omzet meer heeft behaald met zijn onderneming en dat hij sinds oktober 2014 een WWB-uitkering ontvangt. Het hof oordeelt dat de man voldoende bewijs heeft geleverd dat de eerdere alimentatiebeschikking niet aan de wettelijke maatstaven voldeed.

Het hof heeft besloten de bestreden beschikking te vernietigen en de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud met ingang van 21 februari 2013 op nihil te stellen. Het verzoek van de man is toegewezen, terwijl het meer of anders verzochte in hoger beroep is afgewezen. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken op 4 mei 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 4 mei 2016
Zaaknummer : 200.178.177/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-486
Zaaknummer rechtbank : C/09/481421
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.W. Stok te Delft,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
voorheen mr. E.M. de Winter te Amsterdam, sinds 27 oktober 2015 niet meer bijgestaan door een advocaat.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 8 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 juli 2015 van de rechtbank Den Haag.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 30 november 2015 een brief van 27 november 2015 met als bijlage een V-formulier van 21 januari 2015 met bijlagen.
De zaak is op 23 maart 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw.
De vrouw heeft ter zitting een reactie op het hoger beroepschrift overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank - met wijziging in zoverre van de beschikking van 24 januari 2013 van deze rechtbank - de door de man met ingang van 22 januari 2015 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op nihil bepaald. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: partneralimentatie).
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de door de man verschuldigde partneralimentatie met ingang van 21 februari 2013, dan wel 1 maart 2013, dan wel 6 augustus 2014 op nihil te bepalen met nihilstelling van de ontstane achterstand.
3. De vrouw heeft zich ter terechtzitting mondeling verweerd.
4. De man klaagt dat de rechtbank ten onrechte de ingangsdatum van de alimentatiewijziging (nihilstelling) heeft bepaald op 22 januari 2015, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift daar de vrouw vanaf die datum rekening kon houden met de wijziging. In hoger beroep heeft de man de grondslag van zijn verzoek gewijzigd en betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte de beschikking van 24 januari 2013 niet heeft gewijzigd op de grond dat de beschikking van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. De man stelt nimmer partneralimentatie te hebben betaald. In verband met de waarde van de gemeenschappelijke woning en de daarop rustende hypotheek, alsmede de beperkte financiële middelen, waren partijen gedwongen gezamenlijk in de woning te blijven wonen. Al in maart 2013 is door de man een bijstandsuitkering aangevraagd, welke destijds is geweigerd omdat partijen als economische eenheid werden gezien en welke uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB-uitkering) per 2 oktober 2014 hem uiteindelijk wel is toegekend toen partijen inmiddels gescheiden woonden. De vrouw is altijd op de hoogte geweest van de slechte financiële situatie van de man en heeft hem zelfs bedragen voorgeschoten ter bestrijding van zijn dagelijkse kosten.
5. Ter terechtzitting heeft de vrouw verklaard zich aan het oordeel van het hof te refereren. Daarnaast heeft zij een aantal feiten en omstandigheden naar voren gebracht betrekking hebbende op gedragingen van de man in de periode van 2012 tot heden alsmede op de voortgang van de afwikkeling van het huwelijksvermogen van partijen.
6. Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud kan worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
7. Het hof overweegt als volgt. Indien in de beschikking waarvan wijziging wordt verzocht ten aanzien van de draagkracht van de man is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens, ligt het op de weg van degene die wijziging verzoekt om aan te tonen dat de uitspraak van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. Het is derhalve aan de man om zijn financiële situatie deugdelijk te onderbouwen. Naar het oordeel van het hof heeft de man voldoende aangetoond dat de rechtbank in haar beschikking van 24 januari 2013 van onjuiste en onvolledige gegevens is uitgegaan. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de man voor wat betreft zijn inkomen in 2013 is uitgegaan van een fictie, namelijk van het gemiddeld bedrijfsresultaat over de jaren 2009 tot en met 2011. Dit resultaat heeft de man met zijn onderneming in de daarop volgende jaren echter nooit gerealiseerd. In januari 2013 heeft de man in zijn onderneming nog een omzet behaald van € 2.787,72, maar in de overige maanden van 2013 en over 2014 heeft de man geen omzet meer behaald. Op 4 augustus 2014 is de onderneming uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel en met ingang van die datum heeft de man zijn onderneming beëindigd. Op 6 augustus 2014 heeft de man een WWB-uitkering aangevraagd, welke uitkering hem op 2 oktober 2014 is toegekend. Gelet op het bovenstaande heeft de man voldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie over de relevante periode.
8. Het hof zal vervolgens beoordelen of, uitgaande van juiste of volledige gegevens, de beschikking van 24 januari 2013 moet worden gewijzigd.
Ingangsdatum
9. Naar het hof begrijpt, staat de man primair voor dat de ingangsdatum (van de nihilstelling) van de partneralimentatie met terugwerkende kracht wordt bepaald op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, zijnde 21 februari 2013.
10. Nu gebleken is dat de man na januari 2013 geen omzet meer heeft behaald met de onderneming, de man sinds 2 oktober 2014 gerechtigd is tot een WWB-uitkering, hij deze uitkering thans nog steeds ontvangt op grond van de Participatiewet en aldus geen draagkracht heeft om een bijdrage voor de vrouw te voldoen, ziet het hof aanleiding de beschikking van 24 januari 2013 te wijzigen met ingang van de door de man primair verzochte ingangsdatum, 21 februari 2013. Het verzoek van de man zal derhalve worden toegewezen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 24 januari 2013 van de rechtbank Den Haag - de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw met ingang van 21 februari 2013 op nihil;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.F.A. Husson, E.C. Punselie en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. P.E.C.M. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2016.