ECLI:NL:GHDHA:2016:1689

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2016
Publicatiedatum
14 juni 2016
Zaaknummer
DH 37-2016
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek door Gerechtshof Den Haag in zaak tussen PowNed en [X]

In deze zaak heeft de vereniging PowNed op 26 april 2016 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. L.R. van Harinxma thoe Slooten, de behandelend raadsheer in een civiele procedure tussen PowNed en [X]. De wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam heeft het verzoek op 2 mei 2016 ter verdere behandeling verwezen naar het Gerechtshof Den Haag. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 mei 2016, waarbij PowNed zijn standpunt toelichtte en mr. Van Harinxma thoe Slooten en mr. A. Vossenberg namens [X] hun reactie gaven.

PowNed stelde dat mr. Van Harinxma thoe Slooten niet onbevangen zou zijn, verwijzend naar zijn proefschrift uit 2006 en zijn lidmaatschap van de raad van curatoren van de Stichting Media-Ombudsman Nederland. De wrakingskamer oordeelde echter dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een aanwijzing voor vooringenomenheid opleverden. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor het tegendeel.

De wrakingskamer concludeerde dat de door PowNed aangedragen feiten en omstandigheden onvoldoende waren om te concluderen dat mr. Van Harinxma thoe Slooten niet objectief en onpartijdig zou kunnen oordelen in de hoofdzaak. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen. De beslissing werd gegeven door de meervoudige kamer op 27 mei 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : DH 37-2016
Zaaknummer hoofdzaak : 200.184.721/01
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 27 mei 2016
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking in de hoofdzaak met genoemd zaaknummer van:

de vereniging PowNed,

gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
hierna te noemen: PowNed,
advocaten: mrs. C. Wildeman en J.P. van den Brink te Amsterdam.

Het geding

PowNed heeft op 26 april 2016 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. L.R. van Harinxma thoe Slooten, behandelend raadsheer in het gerechtshof Amsterdam in de hoofdzaak (de civiele procedure tussen enerzijds PowNed en anderzijds [naam]; hierna te noemen: [X]).
Bij beslissing tot verwijzing van 2 mei 2016 heeft de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam in het kader van de ‘pilot externe wrakingskamer’ de wrakingszaak op grond van artikel 62b Wet op de rechterlijke organisatie ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag.
De wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag heeft de mondelinge behandeling van het verzoek bepaald op 20 mei 2016. PowNed, de gewraakte raadsheer, alsmede [X] zijn van de behandeling op deze datum op de hoogte gebracht.
Mr. L.R. van Harinxma thoe Slooten heeft bij e-mailbericht van 13 mei 2016 zijn reactie op het verzoekschrift aan het hof toegestuurd en tevens per post een exemplaar van zijn proefschrift ‘Toegang tot het recht in perszaken’ d.d. 17 maart 2006 (hierna te noemen: het proefschrift). [X] heeft bij e-mail van 19 mei 2016 van zijn advocaat, mr. Ch. Samkalden, medegedeeld dat
mr. A. Vossenberg aanwezig zal zijn ter zitting en voor een inhoudelijke reactie op het wrakingsverzoek verwezen naar de brief van mr. Samkalden van 8 april 2016, die zich als bijlage 6 bij het verzoek tot wraking in het dossier bevindt.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek op 20 mei 2016 ter zitting behandeld, waarbij zijn verschenen:
- mrs. C. Wildeman en J.P. van den Brink namens PowNed,
- mr. L.R. van Harinxma thoe Slooten,
- mr. A. Vossenberg namens [X].
Mrs. Wildeman en Van den Brink hebben het wrakingsverzoek toegelicht aan de hand van een door hen overgelegde pleitnota. Mr. Van Harinxma thoe Slooten en mr. Vossenberg hebben hierop mondeling gereageerd.
De feiten
1. Zakelijk weergegeven, zijn de volgende feiten van belang.
De hoofdzaak betreft een geschil omtrent het recht op vrijheid van meningsuiting van PowNed tegenover het recht op privacy van [X].
Op 1 oktober 2015 heeft een uitzending van Studio PowNed plaatsgevonden over de vluchtelingenstroom. In die uitzending zijn beelden getoond van [X]. [X] heeft een vordering in kort geding ingesteld tegen PowNed, op de grondslag dat de uitgezonden beelden een onrechtmatige inbreuk vormen op zijn persoonlijke levenssfeer en een schending van zijn eer en goede naam. De vorderingen van [X] zijn gedeeltelijk door de voorzieningenrechter toegewezen: PowNed dient een schadevergoeding aan [X] te betalen. De door [X] gevorderde rectificatie is afgewezen. PowNed is van het vonnis in hoger beroep gegaan. [X] heeft in incidenteel appel gevorderd dat zijn vordering tot rectificatie alsnog wordt toegewezen. Daarnaast heeft [X] in hoger beroep zijn eis vermeerderd, en vordert hij thans een hogere schadevergoeding en tevens een uitzendverbod voor de toekomst.
PowNed heeft vernomen dat het hoger beroep zal worden behandeld door mr. L.R. van Harinxma thoe Slooten, mr. D.J. van der Kwaak en mr. C. Uriot. Daarop heeft PowNed bij fax van 5 april 2016 voornoemde raadsheren aangeschreven en hen gemotiveerd verzocht te bevestigen dat mr. L.R. van Harinxma thoe Slooten geen deel zal uitmaken van de samenstelling die deze zaak zal behandelen. Bij brief van 8 april 2016 heeft [X] zich tegen het verzoek van PowNed verzet. Het gerechtsbestuur van het hof Amsterdam heeft vervolgens bij brief van 15 april 2016 geantwoord dat het verzoek van PowNed niet in behandeling wordt genomen omdat de wet een dergelijk verzoek niet kent.
Daarop heeft PowNed een wrakingsverzoek tegen mr. L.R. van Harinxma thoe Slooten ingediend.

Het wrakingsverzoek

2. PowNed stelt zich op het standpunt dat mr. Van Harinxma thoe Slooten niet onbevangen in de hoofdzaak staat, gelet op de standpunten die hij in zijn proefschrift uit 2006 heeft verdedigd en de uitlatingen die hij in dat verband in de media heeft gedaan. In zijn proefschrift verdedigt hij, aldus PowNed, de rechten van degenen die door een perspublicatie worden benadeeld, en doet hij voorstellen ter verbetering van hun rechtspositie, waarbij hij zich ook rechtstreeks tot de rechter richt. Zo stelt hij voor dat de rechter bij de beoordeling van een vordering tot rectificatie voortaan altijd voldoende belang aanneemt, en dat de factor tijdsverloop daarbij wordt geschrapt.
Van belang in dit verband is dat [X] in incidenteel appel alsnog rectificatie vordert, nadat de voorzieningenrechter die vordering wegens gebrek aan belang heeft afgewezen.
Voorts wijst PowNed op de in het proefschrift genoemde voorstellen van Van Harinxma thoe Slooten tot het toewijzen van vorderingen tot indringender rectificeren door de rechter en het gemakkelijker verkrijgen van schadevergoeding, alsmede op het feit dat Van Harinxma thoe Slooten infotainment, waar PowNed zich mee bezig houdt, in het kader van zorgvuldige journalistiek als extra risicofactor bestempelt. Van Harinxma thoe Slooten is van mening dat het respecteren van privacy een kwaliteitskenmerk is van een goede journalistiek. Deze omstandigheden wekken naar de mening van PowNed de schijn van vooringenomenheid.
Daarnaast stelt PowNed dat ook het lidmaatschap van mr. Van Harinxma thoe Slooten van de raad van curatoren van de Stichting Media-Ombudsman Nederland (hierna te noemen: MON), welke stichting zich inzet voor “journalistieke ethiek en zelfregulering” en zich “grote zorgen [maakt] om de immer verder achteruitgaande kwaliteit van de journalistiek” twijfel doet rijzen over de onpartijdigheid van mr. Van Harinxma thoe Slooten aangezien PowNed geen traditionele journalistiek bedrijft.
Ter zitting heeft PowNed daaraan toegevoegd dat mr. Van Harinxma thoe Slooten in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek geen afstand neemt van zijn opvattingen in het proefschrift, en bovendien blijk geeft van daadwerkelijke vooringenomenheid jegens PowNed, nu hij in die reactie in de beoordeling van het geschil treedt door daarin te melden dat er een verplichting is om te rectificeren als er iets fout gaat, waarmee hij in feite de incidentele grief van [X] al heeft afgedaan. Bovendien stelt hij, in de ogen van PowNed ten onrechte, dat het EHRM benadrukt dat een persorgaan dat zich minder houdt aan de beroepsnormen ook minder (journalistieke) bescherming geniet en dat naarmate een publicatie minder een (serieus) publiek belang dient, het recht op privacy eerder zal prevaleren. Verder stelt mr. Van Harinxma thoe Slooten dat het EHRM in de afgelopen decennia ‘met name’ zou hebben gewezen op het belang van beroepsnormen, hetgeen volgens PowNed onjuist is. Voorts wijst hij erop dat dit een argument is dat bovendien ‘van belang is voor het onderhavige geval’. Dit soort expliciete aanwijzingen die betrekking hebben op de procedure die voorligt, hoort een raadsheer partijen niet te geven.

Het standpunt van de gewraakte raadsheer

3. Mr. Van Harinxma thoe Slooten heeft in zijn reactie – samengevat – uiteengezet dat de strekking van zijn proefschrift is dat op het terrein van perszaken de aan de orde zijnde rechten van vrijheid van meningsuiting, bescherming van de reputatie en privacy en het recht op een effectieve rechtsbescherming, in een juiste balans tot elkaar moeten staan. Die strekking is in lijn met het EVRM en de jurisprudentie van het EHRM en lijkt door (een deel van) de maatschappij te worden gedragen. Nu geen sprake is van een extreem en niet door de rechtspraak en/of maatschappij gedragen standpunt, voelt mr. Van Harinxma thoe Slooten zich vrij om de zaak PowNed/[X] te behandelen. Bovendien gaat het om opvattingen als wetenschapper van tien jaar geleden en heeft hij, sinds hij in 2009 tot raadsheer is benoemd, nog een hele juridische ontwikkeling ondergaan.
De door PowNed aangedragen omstandigheden ontkrachten naar de mening van mr. Van Harinxma thoe Slooten niet het vermoeden dat hij uit hoofde van zijn aanstelling onpartijdig is en leveren evenmin een aanwijzing op dat hij jegens PowNed vooringenomen is.
Met betrekking tot de aanvulling op het verzoekschrift ter zitting, heeft mr. Van Harinxma thoe Slooten naar voren gebracht dat hij zich genoodzaakt voelde om in zijn schriftelijke reactie nuances toe te voegen aan de door PowNed genoemde citaten uit en weergave van zijn proefschrift in het verzoekschrift van PowNed. Hij heeft ter zitting benadrukt dat hij in zijn reactie uiteraard spreekt over de opvattingen die hij destijds heeft opgeschreven in zijn proefschrift, en dat hij uitdrukkelijk niet spreekt en ook niet heeft gesproken over de voorliggende zaak.
Verder heeft hij er op gewezen dat zijn curatorschap bij MON geen inhoudelijke functie is, en dat hij heeft geen enkele bemoeienis heeft of heeft gehad met hetgeen op de site van MON is vermeld. Zijn functie dient vergeleken te worden met een commissariaat bij een vennootschap.

Het standpunt van de wederpartij in de hoofdzaak

4. Het standpunt van [X] komt er – samengevat – op neer dat uit de door PowNed aangedragen omstandigheden niet kan worden afgeleid dat mr. Van Harinxma thoe Slooten jegens PowNed vooringenomenheid koestert, noch dat de vrees daartoe gerechtvaardigd is. Dat mr. Van Harinxma thoe Slooten in een voorafgaande academische betrekking standpunten heeft verkondigd over eenzelfde onderwerp, brengt niet mee dat hij thans niet in staat zou zijn op basis van de relevante rechtsregels tot een onafhankelijk oordeel te komen. Evenmin volgt dat uit het feit dat hij lid is van de Raad van Toezicht van MON. Het verzoek van PowNed dient te worden afgewezen.

De beoordeling

5. Ingevolge artikel 36 Wetboek van Rechtsvordering kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt bij de beoordeling van een wrakingsverzoek is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de wrakingskamer van oordeel dat ten aanzien van mr. Van Harinxma thoe Slooten niet is gebleken van een uitzonderlijke omstandigheid die een aanwijzing oplevert dat sprake is van vooringenomenheid. Daartoe wordt overwogen dat de omstandigheid dat mr. Van Harinxma thoe Slooten in het kader van een wetenschappelijk onderzoek dat geruime tijd geleden – in 2006 – heeft plaatsgevonden, een aantal standpunten heeft ingenomen en verbetervoorstellen heeft geformuleerd over de toegang tot het recht in perszaken, niet met zich brengt dat sprake is van een aanwijzing voor (geobjectiveerde) vooringenomenheid in de voorliggende zaak. In zijn proefschrift heeft mr. Van Harinxma thoe Slooten zich in algemene zin uitgelaten over het op het terrein van perszaken aan de orde zijnde recht van vrijheid van meningsuiting en het recht op privacy, waarbij hij met name aandacht heeft besteed aan de vraag op welke wijze een effectieve rechtsbescherming voor een benadeelde kan worden bereikt. Niet aannemelijk is geworden dat hij daarbij extreme standpunten heeft ingenomen, dan wel standpunten die niet door de geldende jurisprudentie worden ondersteund. Door PowNed zijn onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de gerechtvaardigde vrees volgt dat mr. Van Harinxma thoe Slooten thans in zijn functie als voorzitter/raadsheer in de hoofdzaak geen oog zal hebben voor de omstandigheden die PowNed naar voren zal brengen. Gesteld noch gebleken is dat hij zich vanaf het moment dat hij in 2009 werd benoemd tot raadsheer nog expliciet in publicaties (waaronder de door hem als raadsheer van het hof gewezen arresten) of anderszins heeft uitgelaten over dit onderwerp op een zodanige wijze dat bij PowNed de gerechtvaardigde vrees kan zijn gerezen dat hij de voorliggende zaak niet objectief en onpartijdig kan behandelen. Evenmin is gesteld of gebleken dat mr. Van Harinxma thoe Slooten zich op enig moment negatief heeft uitgelaten over PowNed en/of over het geschil in de hoofdprocedure.
Ten aanzien van hetgeen ter zitting door PowNed is aangevoerd naar aanleiding van de schriftelijke reactie van mr. Van Harinxma thoe Slooten op het verzoekschrift, wordt overwogen dat de wrakingskamer geen reden ziet om te twijfelen aan de door de raadsheer gegeven verklaring, namelijk dat hij in zijn reactie spreekt over de opvattingen die hij destijds heeft opgeschreven in zijn proefschrift, en dat hij uitdrukkelijk niet spreekt en ook niet heeft gesproken over de voorliggende zaak en dat hij in zijn schriftelijke reactie heeft getracht nuances aan te brengen in het beeld dat volgens hem door PowNed in het wrakingsverzoek van hem ten onrechte werd opgeroepen. Dat reeds op basis van het proefschrift en de reactie van mr. Van Harinxma thoe Slooten kan worden geconcludeerd dat de door [X] opgeworpen incidentele grief door hem gegrond wordt geacht, kan de wrakingskamer niet inzien, nu er geen reden is om aan te nemen dat mr. Van Harinxma thoe Slooten niet ook op dit punt op zorgvuldige wijze de beide partijstandpunten in de hoofdzaak tegen elkaar zal afwegen. Dat mr. Van Harinxma thoe Slooten door zijn schriftelijke reactie de wederpartij in de hoofdzaak heeft geholpen of heeft willen helpen en/of dat hij vooruit loopt op de beoordeling in appel, is niet (voldoende) aannemelijk geworden.
Onder deze omstandigheden levert deze wrakingsgrond evenmin een grond op voor vooringenomenheid.
Ook de omstandigheid dat mr. Van Harinxma thoe Slooten lid is van de raad van curatoren van MON, die zich inzet voor journalistieke ethiek en zelfregulering en voor versterking van hoogwaardige journalistiek, geeft de wrakingskamer geen aanleiding om te concluderen dat sprake is van (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid jegens PowNed. Mr. Van Harinxma thoe Slooten heeft onweersproken toegelicht dat zijn lidmaatschap van de raad van curatoren geen inhoudelijke functie is. Bovendien valt zonder toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat het enkele lidmaatschap van de raad van curatoren van MON de schijn van partijdigheid meebrengt in de hoofdzaak jegens PowNed.
7. Gelet op het voorgaande zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking afwijzen.

Beslissing

Het hof:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan PowNed, mr. L.R. van Harinxma thoe Slooten, alsmede aan [X], alsmede de wrakingskamer van het hof Amsterdam.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, I.E. de Vries en J.A. van Kempen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2016 in aanwezigheid van de griffier.