ECLI:NL:GHDHA:2016:167

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
22-001806-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inbraak bij juwelier met veroordeling tot gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Marokko in 1979, was eerder veroordeeld voor een inbraak bij een juwelier op 23 januari 2015 te Gouda. In eerste aanleg was hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien weken, waarvan drie weken voorwaardelijk. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis van de politierechter zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader zich schuldig hebben gemaakt aan diefstal door middel van inbraak. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. De strafmotivering was gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.750,00 toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van de inbraak.

Daarnaast heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van twaalf maanden, omdat de verdachte de voorwaarden niet had nageleefd. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal tot tenuitvoerlegging van deze straf gegrond verklaard. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

rolnummer 22-001806-15
parketnummers 09-817543-15, alsmede 09-818696-13 (TUL)
datum uitspraak 1 februari 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 20 april 2015 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortejaar] 1979,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 18 januari 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien weken, met aftrek van voorarrest, waarvan drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Omtrent de vordering van de benadeelde partij is beslist als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
Tot slot is beslist op de vordering tenuitvoerlegging van een eerder aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 januari 2015 te Gouda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een bedrijf (te weten [benadeelde partij]) heeft weggenomen
- een (grote) hoeveelheid sieraden en/of
- een (foto)camera en/of
- een of meerdere VVV-bon(nen) en/of
- een decoratievoorwerp,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het bedrijf [benadeelde partij] en/of [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming te weten door het inslaan, althans verbreken/vernielen van een (zolder)ruit en/of het ontwrichten, althans forceren van een (zolder)raam en/of het vernielen, althans forceren van een dakgoot.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks23 januari 2015 te Gouda
, in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-
eigening in
/uiteen bedrijf (te weten [benadeelde partij]) heeft weggenomen
- een (grote) hoeveelheid sieraden en
/of
- een (foto)camera en
/of
-
een of meerdereVVV-bon
(nen
)en
/of
- een decoratievoorwerp,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan het bedrijf [benadeelde partij] en/of [benadeelde partij],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en
/ofde
/hetweg te nemen goed
(eren
)onder
zijn/hun bereik te hebben gebracht door middel van braak, verbreking en
/ofinklimming te weten door het inslaan, althans verbreken/vernielen van een (zolder)ruit en
/ofhet ontwrichten, althans forceren van een (zolder)raam
en/of het vernielen, althans forceren van een dakgoot.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere overweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman betoogd dat in de onderhavige zaak sprake is van vrijwillige terugtred als bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft de raadsman aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat de verdachte zich, nadat hij de ruit had vernield, heeft bedacht en is weggegaan nog voordat de politie ter plaatse was gekomen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Nu het hof bewezen acht dat de verdachte en zijn mededader zich schuldig hebben gemaakt aan een voltooide inbraak, dient het verweer reeds hierom te worden verworpen. Overigens is het hof op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de verdachte voltooiing van de inbraak door de medeverdachte actief heeft proberen te voorkomen.
Ten overvloede overweegt het hof dat evenmin uit de op 9 april 2015 tegenover de politie afgelegde verklaring van de verdachte blijkt dat van vrijwillige terugtred als bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht sprake is geweest.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of inklimming.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte en zijn mededader hebben zich schuldig gemaakt aan inbraak bij een juwelier. Feiten als het onderhavige brengen naast overlast doorgaans ergernis en financiële schade voor de benadeelden met zich mee. Bovendien draagt dit soort feiten bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 december 2015, waaruit blijkt dat de verdachte vele malen eerder is veroordeeld wegens het plegen van misdrijven, waaronder vermogensdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde tot een bedrag van € 7.544,00.
In eerste aanleg is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 3.750,00, met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige. De verdachte en de medeverdachte zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 7.544,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 4.694,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts heeft de advocaat-generaal de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [benadeelde partij] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van die vordering overeenkomstig het vonnis waarvan beroep dient te worden beslist.
Naar het oordeel van het hof heeft de politierechter terecht en op goede gronden geoordeeld dat de vordering tot een bedrag van € 3.750,00 toewijsbaar is. De benadeelde partij heeft genoegzaam aangetoond dat tot een bedrag van € 3.750,00 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 3.750,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij].
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 oktober 2013 onder parketnummer 09-818696-13 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest en met bevel dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot vier maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [benadeelde partij]ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.750,00 (drieduizend zevenhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.750,00 (drieduizend zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
47 (zevenenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 oktober 2013 onder parketnummer 09-818696-13, te weten van een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman,
mr. H.M.A. de Groot en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 februari 2016.
Mr. B.P. de Boer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.