ECLI:NL:GHDHA:2016:165

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
22-001107-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en diefstal met geweld door een jeugdige verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een jeugdige verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en diefstal met geweld. De verdachte heeft op 19 april 2014 een ander met een mes in de borst gestoken, wat resulteerde in een klaplong. Daarnaast heeft hij op 13 februari 2014 een mobiele telefoon gestolen van een 12-jarig slachtoffer in de lift van een flat, waarbij hij geweld en bedreiging met geweld heeft gebruikt. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot 24 maanden jeugddetentie, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een gedragsbeïnvloedende maatregel van 1 jaar. De verdachte moet meewerken aan reclasseringstoezicht en behandeling. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de rechtbank vernietigd en de verdachte voor de bewezen feiten veroordeeld. De zaak is behandeld op basis van getuigenverklaringen, medische rapporten en adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming. De verdachte heeft tijdens de procedure zijn verantwoordelijkheid niet volledig erkend, maar heeft uiteindelijk in hoger beroep de feiten van de diefstal en poging tot doodslag erkend. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001107-15
Parketnummers: 09-777111-14 en 09-052117-14
Datum uitspraak: 21 januari 2016
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 5 maart 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1997,
[adres],
thans gedetineerd in Jeugdinrichting De Rentray te Lelystad.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 8 september 2015, 17 december 2015 en 7 januari 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het bij parketnummer 09-777111-14 primair impliciet primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het bij parketnummer 09-777111-14 primair impliciet subsidiair en bij parketnummer 09-052117-14 ten laste gelegde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest alsmede tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Voorts zijn er beslissingen genomen omtrent een tweetal vorderingen van benadeelde partijen alsmede een beslissing op het beslag als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen met parketnummers
09-052117-14 en 09-777111-14.
Het hof heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen hieronder van een doorlopende nummering voorzien. Het zal die nummering in dit arrest aanhouden.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 februari 2014 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Samsung, type Galaxy), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, die [benadeelde partij 1]
- ( met kracht) heeft beetgepakt en/of
- ( vervolgens) tegen/op de grond heeft gegooid en/of
- ( vervolgens) die mobiele telefoon uit de (broek)zak heeft gerukt/getrokken en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde partij 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Blijf liggen, anders maak ik je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde partij 1] in een hoek van een lift geduwd;
2.
hij op of omstreeks 19 april 2014 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [benadeelde partij 2] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal, heeft gestoken in het lichaam van die [benadeelde partij 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 19 april 2014 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon (te weten [benadeelde partij 2]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, met en mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal, heeft gestoken in het lichaam van die [benadeelde partij 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en met de verdediging is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair impliciet primair (poging moord) is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks13 februari 2014 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Samsung, type Galaxy),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde partij 1],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,welke diefstal werd
voorafgegaan en/ofvergezeld
en/of gevolgdvan geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/ofgemakkelijk te maken en
/ofom bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en
/ofwelke bedreiging met geweld hierin bestond
(en
)dat hij, verdachte, die [benadeelde partij 1]
-
(met kracht
)heeft beetgepakt en
/of
-
(vervolgens
) tegen/op de grond heeft gegooid en
/of
-
(vervolgens
)die mobiele telefoon uit de
(broek
)zak heeft
gerukt/getrokken en
/of
-
(vervolgens
)die [benadeelde partij 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Blijf liggen, anders maak ik je dood",
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekkingen
/of

(vervolgens
)die [benadeelde partij 1] in een hoek van een lift geduwd.
2.
hij op
of omstreeks19 april 2014 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten rade
[benadeelde partij 2] van het leven te beroven, met dat opzet
en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,met een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerpmeermalen
, althans één maal,heeft gestoken in het lichaam van die [benadeelde partij 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 17 december 2015 is door de raadsvrouw betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Daartoe heeft zij – kort gezegd - aangevoerd dat de verdachte geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op aangevers dood. Er was slechts opzet op het bedreigen van aangever met het mes.
Het hof overweegt als volgt.
Aangever heeft bij de politie verklaard dat hij door verdachte meerdere malen met een mes is gestoken.
Getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat twee jongens uit elkaar werden gehouden en dat één van de jongens een mes in zijn hand had en met dit mes stekende bewegingen maakte in de richting van de andere jongen. Vervolgens zag hij de jongen met het mes wegrennen en hoorde hij hem tijdens het rennen meerdere keren roepen: “Jij bent dood”.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 17 december 2015 bekend het mes bij zich te hebben gehad en aangever ermee te hebben gestoken.
Voorafgaande daaraan heeft de verdachte aan de aangever een Whatsapp-bericht gezonden met de inhoud: jij gaat gestoken worden.
Voorts blijkt uit de geneeskundige verklaring van de chirurg D. Eefting d.d. 22 april 2014 dat het letsel van aangever bestond uit meerdere steekwonden in de borstkas, waarbij aangever een klaplong links heeft opgelopen. Blijkens een brief van diezelfde chirurg d.d. 23 december 2014 aan de politie kan een patiënt bij het ontstaan van een klaplong ernstig benauwd worden en kan dit, indien onbehandeld, dodelijk zijn.
Het hof overweegt dat gelet op de aard van het bij aangever geconstateerde letsel in samenhang bezien met de plaats op het lichaam waar dit letsel is toegebracht, te weten de borstkas, maakt dat de messteken fatale gevolgen hadden kunnen hebben. Het is een feit van algemene bekendheid dat het raken van een ander met een mes in de borststreek, gelet op de diverse vitale organen die zich daar bevinden, een fatale afloop tot gevolg kan hebben.
Gelet op de wijze waarop de messteken zijn toegebracht alsmede de hoeveelheid messteken die verdachte aan aangever heeft toegebracht, is het gedrag van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van letsel dat de dood ten gevolge kan hebben, dat de verdachte daarmee de kans op het intreden van het gevolg heeft aanvaard. Daarom kan het opzet van de verdachte op de dood van aangever bewezen worden verklaard.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Het onder 2 primair impliciet subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 17 december 2015 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte terzake van het onder 2 tenlastegelegde heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw heeft – kort gezegd - gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door aangever waartegen hij zich mocht verdedigen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte handelde uit noodweerexces respectievelijk putatief noodweer.
Het hof overweegt als volgt.
Ter terechtzittingen in hoger beroep d.d. 8 september 2015 en 17 december 2015 heeft het hof de camerabeelden bekeken en waargenomen dat daarop te zien is dat een jongen gekleed in een blauwe jas met zijn hand naar voren loopt en op enig moment versneld gaat lopen en dat daar achter een jongen in een witte jas loopt, waarbij het lijkt alsof deze jongen in de witte jas de jongen in de blauwe jas wil tegenhouden.
De verdachte heeft erkend dat hij de jongen in de blauwe jas is en dat de jongen in de witte jas [getuige] is alsmede dat op de camerabeelden te zien is dat hij op weg was naar aangever.
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d.
17 december 2015 [getuige] als getuige gehoord en hem geconfronteerd met voornoemde camerabeelden. De getuige heeft daarop verklaard inderdaad de jongen in de witte jas te zijn. Verder heeft deze getuige verklaard dat verdachte voorafgaand aan het incident tegen hem zei dat hij aangever ging slaan, dat hij - [getuige] - de verdachte tegen wilde houden zodat hij niet zou gaan vechten maar dat dit niet lukte en dat er vervolgens tussen aangever en verdachte over en weer vuistslagen werden uitgedeeld, waarbij aangever als eerste de verdachte heeft geslagen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding aangezien hij zelf, gewapend met een mes, de confrontatie met aangever heeft opgezocht en vlak voor de confrontatie tegen getuige [getuige] heeft gezegd dat hij aangever zou gaan slaan, hetgeen duidt op een bedoeling van verdachte om geweld te gaan gebruiken. De omstandigheid dat de eerste klap afkomstig zou zijn geweest van aangever, doet aan het voorgaande niets af.
Nu er naar ‘s hofs oordeel geen sprake is geweest van een noodweersituatie als bedoeld in artikel 41, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht slaagt het beroep op noodweerexces reeds daarom niet.
Ook het verweer dat er sprake zou zijn geweest van putatief noodweer slaagt niet, nu de verdachte naar het oordeel van het hof – zoals volgt uit het voorgaande – niet in redelijkheid kon en mocht menen dat er sprake was van een noodweersituatie.
Het verweer wordt verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 primair impliciet primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en onder 2 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 702 dagen jeugddetentie waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht door Reclassering Nederland, afdeling JOVO en behandeling bij De Waag.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer meermalen met een mes in de borststreek te steken, waardoor deze - onder meer - een klaplong heeft opgelopen. Dat erger is voorkomen, is niet aan het handelen van de verdachte te danken maar aan het feit dat hij en aangever door derden uit elkaar zijn gehaald en dat medisch ingrijpen heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft door zijn handelen bij aangever niet alleen pijn en letsel veroorzaakt, maar ook psychisch leed. Het betreft een zeer ernstig feit dat het hof de verdachte dan ook zwaar aanrekent. Bovendien vond dit feit plaats op klaarlichte dag en op de openbare weg hetgeen door de samenleving als zeer schokkend wordt ervaren.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het stelen van een mobiele telefoon uit de broek van een op dat moment 12-jarig slachtoffer, nota bene in de lift van het flatgebouw waar deze woonde, middels geweld en bedreiging met geweld. Ook dat soort feiten veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid bij slachtoffers en in de maatschappij in het algemeen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
23 november 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de navolgende rapportages:
- Een uitgebreid advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 14 december 2015, opgesteld door M. Kerkhoven, raadsonderzoeker.

Hierin is onder meer vermeld dat verdachte de laatste paar maanden een positieve gedragsverandering heeft laten zien door zijn meer open houding, de omstandigheid dat hij zijn best doet binnen de justitiële jeugdinrichting (hierna: JJI), hij meewerkt aan raadsonderzoeken en gedeeltelijk aan de ForCa plaatsing. De Raad ziet mogelijkheden voor een gedragsbeïnvloedende maatregel ten einde verdachte een ambulant behandelpakket op maat aan te kunnen bieden bestaande uit de modules NPT, Topzorg en een behandeling gericht op agressie regulatie en het adequaat uiten van ongenoegens. De gedragsbeïnvloedende maatregel biedt een duidelijk kader en een stevige stok achter de deur. Er dient ook na de detentieperiode voldoende zicht op verdachte te blijven. Binnen de JJI’s heeft verdachte ernstig grensoverschrijdend gedrag en agressie laten zien. Een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) acht de Raad momenteel niet wenselijk, gezien er geen grote behandeldoelen aanwezig zijn, er sprake is van meewerkend en positief gedrag en aangezien er geen diagnoses worden gesteld rondom de persoon van verdachte. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie met de bijzondere voorwaarde van onder meer reclasseringstoezicht door de volwassen reclassering (JOVO) en behandeling bij De Waag (mogelijk Topzorg);

- Een klinisch multidisciplinair onderzoek Pro Justitia van Forensisch Centrum Teylingereind d.d. 24 november 2015, opgesteld door M. Hulshof,
GZ-psycholoog en D. Matser, kinder- en jeugdpsychiater.
Hierin is onder meer vermeld dat verdachte grotendeels heeft meegewerkt aan het onderzoek. Vanuit het onderzoek zijn geen aanwijzingen voor een psychische stoornis dan wel een beperking van de geestvermogens waardoor het ten laste gelegde (mede) verklaard zou kunnen worden. In die zin achten onderzoekers hem voor het ten laste gelegde – indien bewezen – volledig toerekeningsvatbaar. Gebleken is dat verdachte extreem gedrag kan laten zien. Hij kan, voor persoonlijk gewin, ver over andermans grenzen gaan en is niet in staat gebleken om zich te conformeren aan de maatschappelijk geldende regels alsook de regels die gelden in een JJI. Omdat dit gedrag niet passend is voor de situatie van verdachte wordt een aanpassingsstoornis NAO ten tijde van plaatsing in een JJI gesteld. Het recidiverisico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt buiten de instelling op laag tot matig geschat. Naast een consequente reactie ten aanzien van zijn gedrag, moet er praktische ondersteuning plaatsvinden waarbij dagbesteding en toezicht geregeld wordt. Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht. Er zijn geen argumenten gelegen in de persoonlijkheid van de verdachte die aanleiding geven om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een aantal oudere rapportages betreffende de verdachte, te weten:
- Een advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 10 augustus 2015, opgesteld door G. Harnam, raadsonderzoeker.
Hierin is onder meer vermeld dat er veel zorgen zijn over de opgroei- en opvoedsituatie van de verdachte. Het is van kritisch en doorslaggevend belang dat verdachte zich openstelt voor verder psychologisch en psychiatrisch onderzoek binnen de JJI. Zichtbaar is dat de verdachte de afgelopen periode stabieler is geworden in zijn functioneren. De Raad acht het een risico om verdachte, indien hij schuldig wordt bevonden, zonder zicht te hebben op zijn persoonlijkheid cq. onderliggende psychiatrie deel te laten nemen aan de maatschappij. Advies van onvoorwaardelijke PIJ-maatregel blijft ongewijzigd.
  • Een advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 16 februari 2015, opgesteld door L. de Regt, raadsonderzoeker. Advies is onvoorwaardelijke PIJ-maatregel;
  • Een aanvullende opdracht ter beantwoording van vragen bij tussenvonnis van Forensisch Centrum Teylingereind d.d. 27 november 2014, opgesteld door M. Van Heteren-van Namen, GZ-psycholoog;
  • Een klinisch multidisciplinair onderzoek Pro Justitia van Forensisch Centrum Teylingereind d.d. 30 oktober 2014, opgesteld door M. van Heteren-van Namen, GZ-psycholoog en M.D. van Ekeren, psychiater;
  • Een rapport 2B van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 8 mei 2014, opgesteld door L. de Regt, raadsonderzoeker;
  • Een rapport 2B van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 30 april 2014, opgesteld door L. de Regt, raadsonderzoeker.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 17 december 2015 is
K.A. Hompert, werkzaam als raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming, gehoord als deskundige. Zij heeft onder meer verklaard dat – in tegenstelling tot wat in het meest recente rapport van de Raad te lezen is - het niet klopt dat de verdachte een agressieregulatie probleem heeft. Het is volgens haar van belang dat de verdachte leert dat er normen en waarden zijn waar hij zich aan dient te houden en dat andermans grenzen leidend dienen te zijn voor zijn gedrag. De Raad stelt een open intake bij De Waag voor om vervolgens te bezien wat de meest passende behandeling is. Daarnaast acht de Raad het van belang dat de verdachte wordt begeleid door de volwassenenreclassering, afdeling JOVO, met name bij het vinden en behouden van een dagbesteding. De verdachte heeft de Raad te kennen gegeven open te staan voor de reclassering en een behandeling bij De Waag.
Tevens is ter terechtzitting in hoger beroep
J. Bos, werkzaam als jeugdreclasseringswerker bij Jeugdbescherming West, gehoord als deskundige. Zij heeft onder meer verklaard dat Jeugdbescherming West een open intake bij De Waag onderschrijft. De doelen van de verdachte liggen op het gebied van werk, inkomen en uiteindelijk een diploma. Er is een werkgever gevonden die de verdachte een contract wil aanbieden. Verder is geregeld dat de verdachte via Aanpak voortijdig schoolverlaten een capaciteitentest kan gaan doen. Jeugdbescherming West onderschrijft ook het advies van de Raad om de begeleiding over te dragen aan de volwassenenreclassering, afdeling JOVO. Zowel de capaciteitentest als de JOVO kunnen direct worden ingezet evenals over een aantal maanden.
Gelet op de recente adviezen zoals geformuleerd in de rapportages van de gedragsdeskundigen Hulshof en Matser en raadsonderzoeker M. Kerkhoven, alsmede hetgeen door de deskundigen van de Raad en Jeugdbescherming West ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 17 december 2015 naar voren is gebracht met betrekking tot de ontwikkeling van de verdachte, overweegt het hof dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zoals door de rechtbank is opgelegd thans niet meer wordt ondersteund door de gedragskundige adviezen, waarin geadviseerd wordt verdachte geheel toerekeningsvatbaar te achten, aangezien er geen sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Wel wordt geadviseerd verdachte door de reclassering te laten begeleiden om hem te helpen bij het opstarten van praktische zaken zoals opleiding en dagbesteding. Daarnaast houdt het hof er rekening mee dat de verdachte tijdens de vervolging en de berechting lang vasthoudend heeft ontkend en zijn verantwoordelijkheid voor deze ernstige feiten heeft willen ontlopen.
Na de veroordeling tot onder meer een PIJ-maatregel in eerste aanleg heeft de verdachte voor het eerst in hoger beroep het ten laste gelegde feit van 19 april 2014 erkend.
Pas tijdens de voortgezette behandeling in hoger beroep kort voorafgaande aan het requisitoir en derhalve op het laatste moment heeft verdachte het ten laste gelegde feit van 13 februari 2014 erkend; daardoor is met dit feit ook niet in de meest recente PJ-rapportage rekening gehouden kunnen worden. De aanleiding voor het laatstgenoemde feit was volgens verdachte geldgebrek en over de aanleiding voor het feit van 19 april 2014 is verdachte - zoals blijkt uit de rapportage - niet open, zodat er terdege rekening mee dient te worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zou kunnen plegen. Voorts blijkt dat verdachte ten aanzien van zijn extreme gedrag geen spijt of berouw heeft en dat hij ver kan gaan om dingen te bereiken in de zin van doelbewust extreem gedrag. Tot slot zijn er zorgen op het gebied van de gewetensontwikkeling, terwijl de prille positieve ontwikkeling in Teylingereind nog maar recent is ingezet.
Aangezien de ernst van de bewezen verklaarde feiten hier aanleiding toe geven en het hof het noodzakelijk oordeelt dat de verdachte verder wordt begeleid en behandeld, zal het hof een gedragsbeïnvloedende maatregel van na te melden duur opleggen; deze kan worden verlengd met gelijke duur ingeval en zolang de behandeldoelen niet bereikt zijn. De behandeldoelen zijn - naast niet recidiveren - het thuis wonen en het hebben van een opleiding of dagbesteding. In de periode voorafgaande aan zijn aanhouding ging de verdachte niet naar school.
Tevens kan de maatregel ingeval de veroordeelde daartoe aanleiding geeft of wijziging van de maatregel in het belang is voor de ontwikkeling van de veroordeelde, bijvoorbeeld als hij niet naar behoren voldoet aan het opgelegde programma, op vordering van het openbaar ministerie een andere invulling krijgen dan wel worden ondersteund door nachtdetentie en/of elektronisch toezicht door daarin te voorzien op de wijze zoals bepaald in artikel 77wb van het Wetboek van Strafrecht.
Deze maatregel is sedert de invoering ervan onder meer bedoeld om te voorzien in begeleiding na een langdurige jeugddetentie bij terugkeer van de verdachte in de maatschappij, waarbij voor de juiste uitvoering van de begeleiding zodanige bepalingen worden opgenomen als de rechter noodzakelijk acht.
Voldaan is aan de vereisten voor de oplegging van de maatregel zoals de voorafgaande rapportage door de Raad voor de Kinderbescherming en gedragskundige rapportage.
Het hof acht de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Het uit te voeren programma van de maatregel zal bestaan uit begeleiding door de volwassenenreclassering, afdeling JOVO alsmede een open intake bij De Waag, gevolgd door een passende behandeling.
Gelet op het hierboven overwogene met betrekking tot de kans op herhaling van een strafbaar feit en aangezien het in het belang van de verdachte is dat de maatregel aansluitend aan het ondergaan van de jeugddetentiestraf aanvangt, zal het hof ten aanzien van het programma waaruit de gedragsbeïnvloedende maatregel bestaat, de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan gelasten.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 480,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte deels betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 480,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 16.674,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade voor wat betreft de bereddingskosten en de ziekenhuisdaggeldvergoeding is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 primair impliciet subsidiair bewezen verklaarde. Tevens zal het hof de vergoeding van de geleden schade aan de kleding vaststellen op een bedrag van € 200,-. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve voor wat betreft het materiële gedeelte worden toegewezen tot een bedrag van
€ 332,- , te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 primair impliciet subsidiair bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van
€ 2.500,- , te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 2.832,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77w, 77gg, 77za, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
2 primair impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en onder 2 primair impliciet subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van

24 (vierentwintig) maanden

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdigevoor de duur van

1.(één) jaar.

Bepaalt dat de maatregel zal bestaan uit begeleiding door de Stichting Reclassering Nederland, afdeling JOVO alsmede een open intake bij De Waag, gevolgd door een passende behandeling.
Draagt de uitvoering van de maatregel op aan genoemde instelling.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat vervangende
jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat, dadelijk uitvoerbaar is.
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [benadeelde partij 1]ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 480,-
(vierhonderdtachtig euro)
ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van deze vordering heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 480,00
(vierhonderdtachtig euro)
als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [benadeelde partij 2]ter zake van het onder 2 primair impliciet subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.832,-
(tweeduizend achthonderdtweeëndertig euro)
bestaande uit € 332,- (driehonderdtweeëndertig euro) materiële schade en € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partijin de vordering
voor het overige niet-ontvankelijken bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van deze vordering heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.832,-
(tweeduizend achthonderdtweeëndertig euro)
bestaande uit € 332,- (driehonderdtweeëndertig euro) materiële schade en € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
38 (achtendertig) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.C. Bartels,
mr. H.C. Plugge en mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, in bijzijn van de griffier mr. V.A.M. Willemsen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 januari 2016.