ECLI:NL:GHDHA:2016:1626

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
7 juni 2016
Zaaknummer
2200531715
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van geweldpleging na onvoldoende bewijs en vordering tot schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 november 2015. De verdachte, geboren in 1994 en ten tijde van de behandeling gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor geweldpleging. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte tot 4 jaar gevangenisstraf, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, zou worden veroordeeld.

De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de slachtoffers [X], [Y] en [Z] door het gooien van stenen en het plegen van geweld. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 20 mei 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de herkenning van de verdachte op camerabeelden door vier verbalisanten niet op voldoende specifieke en onderscheidende kenmerken berustte. De kwaliteit van de camerabeelden was onvoldoende om de verdachte met zekerheid te identificeren.

Op basis van deze overwegingen heeft het hof geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken. Tevens is de benadeelde partij [X] in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastelegging.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005317-15
Parketnummer: 10-680300-15
Datum uitspraak: 3 juni 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 november 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
adres: [adres] te [plaats],
ten tijde van de behandeling in hoger beroep gedetineerd in PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 20 mei 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair impliciet subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1. primair impliciet subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [X] behoudens een deel van de gevorderde proceskosten - toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 05 april 2015 te Dordrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en/of met voorbedachten rade een persoon genaamd [X] van het leven te beroven, met dat opzet en/of na kalm beraad en rustig overleg, een of meer ste(e)n(en) en/of stoeptegel(s) heeft gegooid tegen het hoofd van die [X], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 april 2015 te Dordrecht, op of aan de openbare weg, de Lijnbaan, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [X], welk geweld bestond uit het: (meermalen) gooien van een of meer ste(e)n(en) en/of stoeptegel(s) in de richting van en/of tegen het hoofd van die [X], terwijl het door hem, verdachte, gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (te weten een schedelbasisfractuur en/of drie hersenkneuzingen), althans enig lichamelijk letsel voor die [X] ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 april 2015 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [X] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en/of drie hersenkneuzingen, heeft toegebracht door een of meer ste(e)n(en) en/of stoeptegel(s) te gooien tegen het hoofd van die [X];
2:
hij op of omstreeks 05 april 2015 te Dordrecht, op of aan de openbare weg, de Lijnbaan, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [Y], welk geweld bestond uit het (meermalen) (telkens):
- gooien van (een) ste(e)n(en) en/of stoeptegel(s) tegen het lichaam van en/of in de richting van die [Y] en/of
- maken van een flyingkick en/of schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of gezicht van die [Y] en/of
- slaan en/of stompen tegen de schouder en/of rug en/of in het gezicht van die [Y],
terwijl het door hem, verdachte, gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (te weten (een) kneuzing(en) in het gezicht en/of de schouder en/of rug) voor die [Y] ten gevolge heeft gehad;
3:
hij op of omstreeks 05 april 2015 te Dordrecht, op of aan de openbare weg, de Lijnbaan, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [Z] welk geweld bestond uit het (meermalen) (telkens):
- gooien van (een) ste(e)n(en) en/of stoeptegel(s) tegen het lichaam van en/of in de richting van die [Z] en/of
- maken van een flyingkick en/of schoppen en/of trappen tegen de rug en/of het hoofd en/of gezicht van die [Z] en/of
- vasthouden van die [Z](zodat die [Z] niet weg kon komen) en/of
- slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of in het gezicht van die [Z] en/of
- schoppen en/of trappen in de maagstreek en/of tegen de heup en/of het gezicht en/of het hoofd van die [Z] (terwijl die [Z] op de grond lag)
terwijl het door hem, verdachte, gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (te weten (een) kneuzing(en) in het gezicht en/of een blauwe oog) voor die [Z] ten gevolge heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof is op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting niet tot de overtuiging kunnen komen dat de verdachte zich aan het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt. Weliswaar hebben vier verbalisanten ieder voor zich verklaard dat en op grond waarvan zij de verdachte op de camerabeelden hebben herkend als zijnde de persoon die een steen tegen het hoofd van [X] heeft gegooid, maar naar het oordeel van het hof berusten deze herkenningen op onvoldoende specifieke en onderscheidende kenmerken van die persoon. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat, naar het hof ter terechtzitting in hoger beroep heeft vastgesteld, de kwaliteit van de camerabeelden te wensen overlaat, juist waar het de specifieke en onderscheidende kenmerken van met name het gezicht en de haardracht van bedoelde persoon betreft, en dat diens houding en motoriek, voor zover valt waar te nemen, eveneens onvoldoende specifiek en onderscheidend zijn. Het hof acht het dan ook niet uitgesloten dat de verbalisanten – mogelijk (onbewust) uitgaande van de plaats delict en hun ambtshalve kennis van de (samenstelling) van de groep hangjongeren die zich daar destijds doorgaans bevond – ten onrechte tot de conclusie zijn gekomen dat de verdachte die persoon is. Nu, naast deze herkenningen, geen althans onvoldoende bewijs voorhanden is dat de verdachte de persoon is geweest die een steen tegen het hoofd van [X] heeft gegooid dan wel anderszins bij het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde betrokken is geweest, behoort hij integraal te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding van [X]
In het onderhavige strafproces heeft [X] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde tot een bedrag van in totaal € 15.496,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede met een bedrag van € 1.152,- aan proceskosten.
In hoger beroep is deze vordering volledig gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Aangezien de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [X] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein, mr. L.A.J.M. van Dijk en mr. H.J. van Kooten, in bijzijn van de griffier mr. A.M.F.F. van Rede-van de Bosch.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 juni 2016.