ECLI:NL:GHDHA:2016:1622

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
7 juni 2016
Zaaknummer
200.175.115/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van energieleverancier nota's, energiebelasting en verbruik

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellanten] tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin Eneco Services B.V. werd veroordeeld tot betaling van een bedrag door [X]. De zaak betreft de betwisting van nota's van Eneco, die betrekking hebben op energieverbruik en de daaruit voortvloeiende kosten. De appellanten, die de erfgenamen zijn van [X], hebben grieven ingediend tegen het vonnis van de kantonrechter, waarin zij betogen dat de door Eneco in rekening gebrachte bedragen niet correct zijn en dat er inconsistenties zijn in de jaarnota's. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter zijn vastgesteld en heeft de grieven van de appellanten besproken. Het hof concludeert dat de door Eneco gestelde energieverbruik niet onjuist is en dat de appellanten hun betwisting onvoldoende hebben gemotiveerd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellanten in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.175.115/01
Rolnummer rechtbank : 3309742 RL EXPL 14-24788

arrest van 14 juni 2016

inzake

[appellanten],

laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. E.M. Beumer-van der Niet te Den Haag,
tegen:

Eneco Services B.V.,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Eneco,
advocaat: mr. R.M. Burger te Amsterdam.

Het verloop van het geding

Bij dagvaarding van 23 april 2015 is [X] (hierna: [X]) in hoger beroep gekomen van het tussen haar en Eneco gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag, team kanton Den Haag (hierna: de kantonrechter), van 26 januari 2015. Op 30 mei 2015 is [X] overleden. Op
3 augustus 2015 hebben [appellanten] een herstelexploot uitgebracht, waarna zij de zaak alsnog bij het hof hebben aangebracht. [appellanten] hebben vervolgens bij memorie van grieven met producties drie genummerde grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd. Ter aanvulling hierop hebben zij nog een akte uitlaten genomen. Eneco heeft de grieven bestreden bij memorie van antwoord met producties. Ten slotte is arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

ADe feiten

1.1.
De door de kantonrechter vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof gaat daarvan uit. Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende.
1.2.
[X] en Eneco hebben in 2002 een overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten met betrekking tot de levering van energie (onder energie wordt verstaan: gas en elektriciteit) door Eneco aan het adres [adres].
1.3.
De levering van energie door Eneco aan [X] heeft plaatsgevonden tot 3 mei 2012. Op die datum is de overeenkomst geëindigd.
1.4.
Eneco heeft maandelijkse voorschotbedragen bij [X] in rekening gebracht, welke voorschotbedragen zijn verrekend in de jaar- of eindnota.
1.5.
Op de aan [X] geadresseerde jaarnota van Eneco van 5 november 2004 (productie 4 bij de memorie van grieven) staat – kort samengevat – met betrekking tot de periode van
8 oktober 2003 tot 8 oktober 2004 een verbruik van 842 kWh aan elektriciteit en 947 m3 aan gas vermeld. Als historisch verbruik in 2002/2003 wordt in genoemde jaarnota een verbruik van 813 kWh aan elektriciteit en 908 m3 aan gas genoemd.
De bedoelde jaarnota zal hierna worden genoemd: jaarnota 2004.
1.6.
Op de aan [X] geadresseerde jaarnota van Eneco van 30 oktober 2009 (productie 5 bij de memorie van grieven) staat voor de periode 9 oktober 2008 tot 8 oktober 2009 een verbruik vermeld van (in totaal) 9844 kWh aan elektriciteit en 17009 m3 aan gas. Als nog te betalen saldo staat in de jaarnota vermeld € 13.000,96.
Deze jaarnota zal hierna worden genoemd: jaarnota 2009.
1.7.
Op de aan [X] geadresseerde jaarnota van Eneco van 6 november 2011 (productie 1 bij de dagvaarding in eerste aanleg), die betrekking heeft op de periode van 23 oktober 2010 tot 22 oktober 2011, staat onder meer vermeld dat:
- [X] in die periode een verbruik had van 5179 kWh elektriciteit en 5866 m3 gas,
- dit verbruik is gebaseerd op door [X] aan Eneco doorgegeven meterstanden (eindstanden),
- [X] nog een bedrag van € 2.426,42 dient bij te betalen,
- het nieuwe termijnbedrag (maandelijks voorschotbedrag) wordt vastgesteld op € 352,00.
Deze jaarnota zal hierna worden genoemd: jaarnota 2011.
1.8.
De door Eneco opgestelde eindnota van 18 mei 2012 (productie 2 bij de dagvaarding in eerste aanleg) houdt onder meer in dat in de periode van 22 oktober 2011 tot 3 mei 2012:
- [X] een verbruik had van in totaal 2880 kWh aan elektriciteit en 2752 m3 aan gas,
- de meterstanden (eindstanden) waarop dit verbruik is gebaseerd door [X] aan Eneco zijn doorgegeven,
- de totale kosten € 2.462,56 bedragen,
- een bedrag van € 2.464,00 in rekening is gebracht,
- het verschil tussen de totale kosten en het in rekening gebrachte bedrag (€ 1,44) na verrekening met eventuele openstaande vorderingen naar [X] zal worden overgemaakt.
Deze eindnota zal hierna worden genoemd: eindnota 2012.
1.9.
De brief van Eneco van 5 september 2013 (productie 6 bij de dagvaarding in eerste aanleg) aan de dochter van [X] houdt onder meer het volgende in:
“In uw brief van 17 juni 2013 maakt u bezwaar tegen de vordering die Eneco heeft op uw moeder mevrouw [X]. U geeft aan dat Eneco een schadevergoeding verschuldigd is aan uw moeder. U meldt dat het verbruik dat we bij uw moeder in rekening brengen niet klopt. U geeft aan dat Eneco fouten heeft gemaakt en geen duidelijke brieven heeft verstuurd. Ook meldt u dat u nog meer brieven gaat sturen met betalingen van uw moeder. U stuurt de betreffende jaarnota’s mee.

Verbruik

Ik vindt het jammer dat onze uitleg nog niet duidelijk voor u is. Graag zetten we een aantal punten voor u op een rij. U geeft aan dat er in 2009 een medewerker van Stedin de meterstanden is komen opnemen. De laatste werkelijke meterstand was van 2004. Hierdoor is de jaarnota van 30 oktober 2009 met notanummer 345063041 hoog uitgevallen met een bedrag van € 13.000,96 omdat er een naheffing plaatsvindt van voorgaande geschatte jaren. U dient op 21 december 2009 een klacht hierover in.
Wij nemen deze in behandeling en maken een herverdeling van het verbruik over voorgaande jaren in verband met lagere tarieven in voorgaande perioden. Wij komen uw moeder dan nog verder tegemoet door na de herverdeling het meerverbruik aan energie van de periode tot 11 juli 2006 te laten vervallen. Dit houdt in dat we dit verbruik niet in rekening brengen. Hierover informeren we uw moeder schriftelijk op 14 januari 2010. Uw moeder ontvangt op 13 januari 2010 een nieuwe nota met notanummer 354728626 voor een bedrag van
€ 7.435,75.
Uiteraard bieden we uw moeder de mogelijkheid aan een ruime betalingsregeling met ons te treffen over een periode van 36 maanden. U maakt hiervan gebruik.”
Deze brief zal hierna worden genoemd: brief van Eneco uit 2013.

BDe procedure in eerste aanleg

2. Eneco heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd dat [X] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.793,12 (€ 3.936,98 aan hoofdsom, € 311,72 aan rente en
€ 544,42 aan buitengerechtelijke kosten), te vermeerderen met rente en kosten. Aan de gevorderde hoofdsom heeft Eneco – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat de [X] de op grond van de overeenkomst op haar rustende betalingsverplichtingen dient na te komen.
[X] heeft verweer gevoerd tegen de vordering van Eneco.
3. [X] heeft in reconventie gevorderd dat Eneco wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.000,00 en schadevergoeding. Aan deze vordering heeft [X] – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat zij in de loop der jaren als gevolg van fouten van Eneco ruim € 4.000,00 teveel heeft betaald.
Eneco heeft tegen het door [X] gevorderde verweer gevoerd.
4. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter in conventie [X] veroordeeld tot betaling aan Eneco van een bedrag van € 4.793,12, te vermeerderen met rente. De kantonrechter heeft het in reconventie gevorderde afgewezen en heeft [X] voorts veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie.

CDe procedure in hoger beroep

5. In hoger beroep vorderen [appellanten] kort samengevat dat het bestreden vonnis - naar het hof begrijpt: in conventie - wordt vernietigd en dat het hof opnieuw recht doende, uitvoerbaar bij voorraad, het door Eneco gevorderde alsnog afwijst, met veroordeling van Eneco in de proceskosten van beide instanties.
6. Het hof ziet aanleiding de grieven per onderwerp te bespreken.

DDe beoordeling van de grieven

het door Eneco gestelde energieverbruik

7. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rusten op Eneco de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot het energieverbruik van [X] in de periode waarop het gevorderde bedrag aan hoofdsom is gebaseerd: 23 oktober 2010 tot 3 mei 2012. Eneco heeft in dit verband gesteld dat het energieverbruik is gebaseerd op de standen van de energiemeters en heeft (onder meer) de nota’s waarop deze standen staan vermeld - de jaarnota 2011 en de eindnota 2012 - als producties overgelegd.
8. Dat de energiemeters de door Eneco gehanteerde standen weergaven, wordt niet door [appellanten] betwist. Zij betwisten wel dat aan de hand van die meterstanden het daadwerkelijke energieverbruik door [X] in de bedoelde periode kan worden vastgesteld. In het verlengde hiervan betogen [appellanten] in grief 2 dat de kantonrechter niet van de juistheid van het door Eneco aan de hand van de energiemeters vastgestelde energieverbruik had mogen uitgaan.
9. Aan de orde is de vraag of [appellanten] hun betwisting van het door Eneco gestelde energieverbruik door [X] in de periode 23 oktober 2010 tot 3 mei 2012 voldoende hebben gemotiveerd. In dit verband overweegt het hof als volgt.
Inconsistenties in jaarnota’s?
10. Ter onderbouwing van hun betwisting voeren [appellanten] in de eerste plaats aan dat de jaarnota’s van Eneco inconsistenties bevatten. Eneco heeft, aldus [appellanten], in de jaren 2005, 2006, 2007 en 2008 geen jaarnota’s naar [X] gezonden, en de op de jaarnota 2004 vermelde eindstanden van de energiemeter sluiten niet aan op de in de jaarnota 2009 vermelde beginstanden. Daarbij merken [appellanten] op dat op de jaarnota 2009 een verbruiksperiode staat vermeld van 9 oktober 2008 tot en met 8 oktober 2009, terwijl uitgaande van de jaarnota 2004 het hier feitelijk de verbruiksperiode 9 oktober 2004 tot en met 7 oktober 2009 betreft.
11. [appellanten] maken niet duidelijk waarom de door hen aangevoerde inconsistenties in jaarnota’s in de periode van 2004 tot 2009 tot de conclusie moeten leiden dat de meterstanden waarop Eneco zich in de onderhavige procedure beroept, en die zien op de periode 23 oktober 2010 tot 3 mei 2012, niet correct zijn. Reeds daarom gaat het hof aan hun betoog voorbij.
12. Overigens overweegt het hof het volgende. Eneco heeft in eerste aanleg een aan [X] geadresseerd overzicht, gedateerd 5 september 2013, van facturen en betalingen vanaf
5 november 2005 overgelegd (dit overzicht bevindt zich bij de als productie 6 door Eneco bij de dagvaarding overgelegde documenten). In dit overzicht worden (onder meer) jaarnota’s genoemd van 31 oktober 2006, 1 november 2007 en 31 oktober 2008. In het licht hiervan hebben [appellanten] hun betoog dat tussen 2004 en 2009 geen jaarnota’s naar [X] zijn gezonden, onvoldoende onderbouwd. Daarmee komt ook het fundament te ontvallen aan de klachten van [appellanten] dat de in de jaarnota 2004 vermelde verbruiksperiode onjuist is en dat de meterstanden niet aansluiten op de meterstanden die in de jaarnota 2009 staan vermeld. Het niet op elkaar aansluiten van die meterstanden komt immers alleen voor het predicaat “inconsistentie” in aanmerking, indien er tussen de jaarnota 2004 en de jaarnota 2009 door Eneco geen andere jaarnota’s zijn opgemaakt.
De hoogte van het energieverbruik door [X]
13. In de tweede plaats voeren [appellanten] ter onderbouwing van hun betwisting van het door Eneco gestelde energieverbruik van [X] in de periode 23 oktober 2010 tot 3 mei 2012 aan dat dit energieverbruik in extreme mate afwijkt van:
- het door het Nibud vastgestelde gemiddelde energieverbruik door een tweepersoonshuishouden in een tussenwoning, welk gemiddelde energieverbruik in 2015 lag op 3340 kWh elektriciteit en 1350m3 gas,
- het energieverbruik van [X] in de jaren 2003 en 2004.
14. Dat het door Eneco gestelde energieverbruik boven het gemiddelde lag, betekent naar het oordeel van het hof niet zonder meer dat dit energieverbruik niet correct kan zijn. Er kunnen verschillende redenen bestaan waarom het energieverbruik in sommige gevallen (ver) boven het gemiddelde ligt. De ene persoon gebruikt meer gas en elektriciteit dan de andere. Ook de mate waarin een woning is geïsoleerd kan bijvoorbeeld een rol in het energieverbruik spelen. [appellanten] hebben geen omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat het energieverbruik door [X] redelijkerwijs niet boven het gemiddelde kan hebben gelegen. Evenmin hebben zij aangevoerd dat het door Eneco gestelde energieverbruik zo hoog is dat dit in zijn algemeenheid - los van de concrete omstandigheden van het geval - niet juist kan zijn.
15. Volgens [appellanten] ligt het door Eneco gestelde energieverbruik in de periode
23 oktober 2010 tot 3 mei 2012 vier of vijf keer zo hoog als het energieverbruik van [X] in de jaren 2003 en 2004. Dit verschil is, aldus [appellanten], onverklaarbaar, omdat er sinds 2004 geen wijzigingen in de samenstelling van het huishouden hebben plaatsgevonden en er geen elektrische apparaten zijn bijgekomen.
16. Vast staat dat het in de jaarnota 2004 vermelde energieverbruik lager is dan het door Eneco in de onderhavige zaak gestelde energieverbruik in de periode 23 oktober 2010 tot 3 mei 2012. De vraag is aan de orde of dat verschil meebrengt dat aan de juistheid van het door Eneco gestelde energieverbruik in genoemde periode moet worden getwijfeld.
Het hof overweegt hierover het volgende.
17. Uit de brief van Eneco uit 2013 leidt het hof af dat:
- [X] na 2004 geen meterstanden heeft doorgegeven en haar energieverbruik daarom tot 2009 door Eneco is geschat,
- in 2009 netbeheerder Stedin de meterstanden heeft opgenomen en dat toen bleek dat het energieverbruik van [X] in de voorgaande jaren (veel) te laag was ingeschat,
- in de jaarnota 2009 een naheffing voor de voorgaande jaren is opgenomen waardoor deze jaarnota erg hoog uitviel,
- Eneco na een klacht van [X] het in de jaarnota 2009 vermelde energieverbruik heeft herverdeeld over de jaren vanaf 2004, zodat [X] kon profiteren van de in de eerdere jaren geldende lagere tarieven en voorts bij wijze van verdere tegemoetkoming het meerverbruik aan energie in de periode tot 11 juli 2006 in mindering heeft gebracht.
18. Gelet op de deze gang van zaken vormt het in de jaarnota 2004 vermelde energieverbruik geen goed referentiekader voor het energieverbruik door [X]. Dat energieverbruik bleek immers in 2009 veel hoger te liggen dan op basis van de in de jaarnota 2004 vermelde standen was ingeschat. [appellanten] hadden voor het verkrijgen van een realistisch beeld van het energieverbruik door [X] ook het energieverbruik in de jaren 2004 tot 2009 moeten betrekken en dan met name het energieverbruik dat volgt uit de door netbeheerder Stedin in 2009 opgenomen meterstanden. Nu zij dat niet hebben gedaan, is hun betwisting van de juistheid van het door Eneco gestelde energieverbruik in de periode van
23 oktober 2010 tot 3 mei 2012 onvoldoende gemotiveerd.
19. In dit verband overweegt het hof dat als wat betreft het energieverbruik door [X] in de jaren 2004-2009 wordt uitgegaan van de door Stedin in 2009 opgenomen meterstanden, haar energieverbruik (ook) in die jaren ruim boven het door [appellanten] gestelde gemiddelde verbruik alsmede het in de jaarnota 2004 vermelde verbruik moet hebben gelegen. Zo had volgens die jaarnota’s de gasmeter op 8 oktober 2004 een eindstand van
11367 m3 en op 8 oktober 2009 een eindstand van 31620 m3. In de tussenliggende vijf jaren heeft [X] aldus een verbruik van (31620 minus 11367 =) 20253 m3 gas gehad, wat gemiddeld uitkomt op een verbruik van 4050,6 m3 gas per jaar. Voor elektriciteit geldt mutatis mutandis hetzelfde.
20. Het betoog van [appellanten] dat Eneco op grond van de hiervóór in r.o. 13 genoemde afwijkingen onderzoek had moeten verrichten naar de juistheid van de meterstanden en de technische staat van de energiemeters, kan gelet op het voorgaande niet slagen. Dat de energiemeters een defect hadden waardoor de verbruikte energie niet juist werd geregistreerd is niet aannemelijk geworden. [appellanten] hebben, afgezien van hun argument dat het geregistreerde energieverbruik abnormaal hoog is, geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit dit volgt. Dat [X] op enig moment aan Stedin heeft verzocht om de energiemeters te onderzoeken, is gesteld noch gebleken. Bovendien is – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – weinig aannemelijk dat zowel de gasmeter als de elektriciteitsmeter defect zou zijn.
21. [appellanten] voeren nog aan dat Eneco in de aan [X] gerichte brief van 14 januari 2010 (productie 10 bij de memorie van grieven) zelf schrijft dat in de jaarnota 2009 extreem hoge bedragen worden vermeld.
Bedoelde brief houdt voor zover relevant het volgende in:
“Geachte mevrouw [X],
In de brief van 21 december 2009, die mevrouw [Y] voor u heeft geschreven, maakt u bezwaar tegen de jaarnota. Enkele jaren zijn geen meterstanden doorgegeven. In de jaarnota 2009 vermelden we extreem hoge bedragen. U verzoekt ons het energieverbruik te verdelen over de jaren vanaf 2004. Als we uw verzoek niet inwilligen dan wilt u schriftelijk van ons weten waarom we de regio opslag niet verdelen over de afgelopen jaren en waarom we de energiebelasting niet juist berekenen. In deze brief geven [we] u meer informatie.”
22. Hieruit volgt dat de woorden “extreem hoge bedragen” deel uitmaken van een samenvatting door Eneco van de standpunten van [X], zodat die woorden niets zeggen over de wijze waarop Eneco de situatie zelf beoordeelt. Overigens overweegt het hof dat het in de jaarnota 2009 vermelde verschuldigde bedrag van € 13.000,96 met recht hoog genoemd kan worden. Die hoogte is echter – met het oog op de hiervóór in r.o. 17 bedoelde gang van zaken – verklaarbaar. Voorts overweegt het hof dat uit de omstandigheid dat Eneco bij wijze van tegemoetkoming een deel van het meerverbruik niet aan [X] in rekening heeft gebracht, niet kan worden afgeleid dat Eneco de meterstanden niet vertrouwde. Eneco kan voor haar handelwijze verschillende redenen hebben gehad, bijvoorbeeld redenen van coulance.
23. Gelet op het voorgaande is de betwisting door [appellanten] van het door Eneco gestelde energieverbruik door [X] in de periode 23 oktober 2010 tot 3 mei 2012 onvoldoende gemotiveerd, zodat het hof aan die betwisting voorbij gaat. De kantonrechter is terecht van de juistheid van het door Eneco gestelde energieverbruik door [X] uitgegaan. Grief 2 faalt.

verrekening van voorschotbedragen en belastingtarieven

Voorschotbedragen en daadwerkelijk verbruik
24. De kantonrechter heeft de door Eneco gevorderde hoofdsom van € 3.936,98 toegewezen. [appellanten] voeren in grief 1 aan dat een deel van dit bedrag uit voorschotbedragen bestaat die niet zijn gebaseerd op het daadwerkelijke verbruik.
25. Blijkens de in de dagvaarding in eerste aanleg opgenomen specificatie van de vordering, is het gevorderde bedrag aan hoofdsom van € 3.936,98 het resultaat van de volgende rekensom. Bij het op de jaarnota 2011 vermelde verschuldigde bedrag van
€ 2.426,42 worden zes maandtermijnen (voorschotbedragen) van € 352,00 opgeteld, wat leidt tot een totaalbedrag van € 4.538,42. Van dit bedrag worden twee betalingen (van in totaal
€ 600,00) afgetrokken alsmede het op de eindnota 2012 genoemde bedrag van € 1,44. Het bedrag van € 1,44 betreft, zo volgt uit de eindnota 2012, een correctie voor het verschil tussen de in rekening gebrachte voorschotbedragen en het daadwerkelijke energieverbruik door [X].
26. Gelet op deze rekensom is het door Eneco gevorderde, en door de kantonrechter toegewezen, bedrag van € 3.936,98 aan hoofdsom naar het oordeel van het hof gebaseerd op het door Eneco vastgestelde daadwerkelijke energieverbruik door [X] en niet op de in rekening gebrachte voorschotbedragen. De grief faalt.
De door Eneco gehanteerde belastingtarieven
27. In grief 3 klagen [appellanten] dat Eneco in de jaarnota van 6 november 2010, de jaarnota 2011 en de eindnota 2012 te hoge percentagens aan belasting heeft geheven. Ter onderbouwing hebben [appellanten] bij de memorie van grieven een overzicht van de geldende tarieven alsmede een berekening van de verschuldigde bedragen als producties overgelegd.
28. Het hof gaat voorbij aan de grief voor zover die ziet op de jaarnota van
6 november 2010. Die jaarnota betreft immers niet de periode die ten grondslag ligt aan het door Eneco gevorderde, te weten de periode van 23 oktober 2010 tot 3 mei 2012 en is daarmee niet relevant voor enige door het hof te nemen beslissing.
29. Voor het overige overweegt het hof het volgende. [appellanten] gaan er in hun berekening aan voorbij dat – zoals onder meer kan worden afgeleid uit de jaarnota’s van Eneco – over energiebelasting btw moet worden afgedragen. Het btw-bedrag moet worden betaald aan de energieleverancier, die dit vervolgens afdraagt aan de belastingdienst. Gelet hierop hebben [appellanten] de hoogte van de door Eneco gestelde – in de jaarnota 2011 en de eindnota 2012 genoemde – percentages en bedragen aan energiebelasting onvoldoende gemotiveerd betwist. De grief faalt.

EConclusie

30. De slotsom is dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het hoger beroep.
31. Bij gebreke van stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden leiden, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.

FBeslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Eneco begroot op € 711,00 aan verschotten (griffierecht) en € 632,00 aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, M.J. van der Ven en
W.M. Limborgh en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2016 in aanwezigheid van de griffier.