ECLI:NL:GHDHA:2016:161

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
22-003514-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake witwassen en voorhanden hebben van een vuurwapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, alsook van witwassen van in totaal € 11.800,00. De feiten zijn als volgt: op 16 april 2014 werd in de woning van de verdachte in Rotterdam een aanzienlijke hoeveelheid contant geld aangetroffen, bestaande uit € 10.020,00 en € 1.780,00. Dit geld was verstopt in de afzuigkap van de keuken. De verdachte heeft verklaard dat het geld afkomstig was van een aanbetaling voor een auto, maar het hof oordeelt dat deze verklaring niet aannemelijk is en dat het geld vermoedelijk afkomstig is uit criminele activiteiten.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden. De in beslag genomen geldbedragen zijn verbeurd verklaard, evenals het vuurwapen en de munitie. Het hof heeft in zijn overwegingen de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen. De verdachte had eerder strafbare feiten gepleegd, wat ook in de strafmaat is meegenomen. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in de procedure is overschreden, maar oordeelt dat dit niet leidt tot een lagere straf. De uitspraak is gedaan in het kader van de Wet wapens en munitie en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003514-14
Parketnummer: 10-730198-14
Datum uitspraak: 22 januari 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 augustus 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortejaar] 1980,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
8 januari 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is er beslist omtrent de inbeslaggenomen geldbedragen, wapen en munitie als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 16 april 2014 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een wapen als bedoeld in art.2 lid Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock type 22, kaliber .40 S&w
en/of
- munitie in de zin van art.1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet van de Categorie II onder 1°, te weten 50, althans één of meer kogelpatro(o)n(en) van het kaliber .40, voorhanden heeft/hebben gehad;
2:
hij op of omstreeks 16 april 2014, te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meer voorwerp(en), te weten (een hoeveelheid) geld (een bedrag van 10.020 euro en/of 1780 euro of daaromtrent) , heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten (een hoeveelheid) geld (een bedrag van 10.020 euro en/of 1780 euro of daaromtrent), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op
of omstreeks16 april 2014 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een wapen als bedoeld in art.2 lid Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock type 22, kaliber .40 S&w
en
/of
- munitie in de zin van art.1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet van de Categorie II
Ionder 1°, te weten 50,
althans één of meerkogelpatro
(o)n
(en
)van het kaliber .40, voorhanden heeft
/hebbengehad;
2:
hij op
of omstreeks16 april 2014, te Rotterdam,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,één
of meervoorwerp
(en), te weten
(een hoeveelheid
)geld (een bedrag van 10.020 euro en
/of1780 euro
of daaromtrent), heeft verworven
,envoorhanden heeft gehad
, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten (een hoeveelheid) geld (een bedrag van 10.020 euro en/of 1780 euro of daaromtrent), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp
(en)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was
/warenuit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
Het hof overweegt dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Het hof leidt uit de beschikbare bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 16 april 2014 is in de woning te Rotterdam waar de verdachte verbleef een grote hoeveelheid contant geld aangetroffen, te weten een bedrag van € 10.020,00 en een bedrag van € 1.780,00. Het grootste bedrag, bestaand uit 382 coupures, waarvan onder meer 256 coupures van € 20,00 en 82 coupures van € 50,00, was gewikkeld in huishoudfolie en verstopt in de afzuigkap in de keuken. De verdovende middelen hond gaf een positieve melding op het grote pakket met geld, in het huis werden twee mixers en een weegschaal gevonden met daarop sporen van heroïne en cocaïne.
Ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij nooit heeft gewerkt en geen uitkering ontvangt.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
Van de verdachte mag dan ook worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft aangaande deze gevonden geldbedragen.
De verdachte heeft in eerste instantie tegenover de politie verklaard dat het aangetroffen geld een aanbetaling is op de Audi die hij heeft verkocht. In een later verhoor heeft hij tegenover de politie verklaard dat hij een tussenpersoon was voor iemand die een auto wilde kopen. De verdachte had € 12.000,00 gekregen, waarvan € 10.000,00 voor de auto was en € 2.000,00 voor hemzelf. Degene die de auto wilde kopen kende hij alleen van gezicht, niet bij naam.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat het in de afzuigkap aangetroffen geld van een jongen is, die een auto wilde kopen, maar daar vervolgens van af zag. Deze jongen heeft het geld bij hem achtergelaten. De raadsvrouw heeft daarbij overgelegd een verklaring in de Franse taal van [eigenaar], van wie het geld zou zijn.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat het in zijn huis aangetroffen geld, geld betrof wat hij bij elkaar had gespaard van verdiensten van jongs af aan. Hij legde het geld weg in de afzuigkap voor de veiligheid. Hij heeft het geld verdiend met het werken in een pizzeria en - voor een korte periode - in een fabriek, maar hij weet niet meer wat hij daarmee verdiende.
De verdachte heeft aldus geen aannemelijke verklaring gegeven waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de geldbedragen –ondanks het vermoeden van witwassen- toch een legale herkomst hebben. Dat betekent dat het niet anders kan dan dat dit goed uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte daarvan wetenschap heeft gehad.
Het hof acht het onder 2 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van de feiten
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Ten aanzien van de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde overweegt het hof het volgende.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd – verkort en zakelijk weergegeven – dat de bij de verdachte aangetroffen geldbedragen afkomstig zijn uit eigen misdrijf, namelijk uit de handel in verdovende middelen, en dat dan is vereist dat hij een handeling heeft verricht die ziet op het verbergen of verhullen van de criminele opbrengst van dat geld. Het hof begrijpt dit verweer als een kwalificatieverweer, in die zin dat voor het kunnen kwalificeren van het bewezenverklaarde als witwassen is vereist dat de verdachte een handeling heeft verricht die ziet op het verbergen of verhullen van de criminele opbrengst van dat geld.
Het hof overweegt dat noch de gebezigde bewijsvoering noch de verklaringen van de verdachte een (voldoende) basis bieden voor de conclusie dat aannemelijk is dat de geldbedragen zoals in de bewezenverklaring zijn opgenomen, afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Daarbij wreekt zich dat de verklaringen van de verdachte en die van zijn raadsvrouw niet parallel lopen, hetgeen de aannemelijkheid daarvan geen goed doet.
Het hof verwerpt dit verweer dan ook.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest. De inbeslaggenomen geldbedragen dienen verbeurd te worden verklaard en het inbeslaggenomen wapen en munitie dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
Tegen onbevoegd wapenbezit dient krachtig te worden opgetreden. Het stijgend aantal slachtoffers van vuurwapengeweld en de (mede) daardoor veroorzaakte gevoelens van onveiligheid in de samenleving onderstrepen de noodzaak hiervan.
De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan het witwassen van in totaal € 11.800,00, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen, wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Bovendien bevordert het handelen van verdachte het plegen van delicten omdat zonder het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst aan criminele gelden, het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
7 december 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, voor het laatst in 2007, onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof constateert dat bij het door de rechtbank toezenden aan het hof van het dossier, na het instellen van hoger beroep, sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn. Immers, het dossier is bij het hof binnengekomen op 2 april 2015, terwijl het hoger beroep reeds op 13 augustus 2014 is ingesteld. Nu de overschrijding van de redelijke termijn circa 1,5 maand bedraagt en er sprake is van een voortvarende behandeling in hoger beroep volstaat naar
’s hofs oordeel de enkele vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedragen, te weten een geldbedrag van € 10.020,00 en een geldbedrag van € 1.780,00, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zal het hof de verbeurdverklaring gelasten, nu met behulp van deze geldbedragen het onder 2 bewezen verklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een vuurwapen van het merk Glock, type 22 en 50 kogelpatronen, met betrekking tot of met behulp waarvan het onder 1 bewezen verklaarde is begaan, aan verdachte toebehoren en kunnen dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke misdrijven, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit van een en ander in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedragen, te weten: een geldbedrag van € 10.020,00 en een geldbedrag van € 1.780,00.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een vuurwapen merk Glock, type 22 en 50 kogelpatronen.
Dit arrest is gewezen door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, mr. T.L. Tan en mr. P. van Essen, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 januari 2016.