ECLI:NL:GHDHA:2016:1606

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
7 juni 2016
Zaaknummer
BK-15/00753
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de heffing van BIZ-bijdrage en de rechtmatigheid daarvan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de heffing van een BIZ-bijdrage door de gemeente [Z]. De belanghebbende, een ondernemer die een winkel exploiteert in de BI-zone, heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslag van € 750 voor het belastingjaar 2013. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna de rechtbank Den Haag in eerste aanleg het beroep van de belanghebbende gegrond verklaarde en de aanslag vernietigde. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep, waarbij de vraag centraal staat of de BIZ-bijdrage rechtmatig is en of deze bijdraagt aan de kosten van activiteiten die het publiek belang dienen, zoals voorgeschreven in de Experimentenwet.

De rechtbank oordeelde dat de opbrengst van de BIZ-bijdrage moet worden aangewend voor kosten die in het algemeen belang zijn. De heffingsambtenaar betoogde dat de activiteiten die door de Stichting [A] worden uitgevoerd, ook een publiek belang dienen, maar de rechtbank was van mening dat de activiteiten voornamelijk de commerciële belangen van de winkeliers dienden. In hoger beroep heeft het Hof Den Haag de argumenten van de heffingsambtenaar niet gevolgd en bevestigd dat de activiteiten niet in voldoende mate het publiek belang dienen. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet heeft aangetoond dat de BIZ-bijdrage rechtmatig is geheven en dat de kosten die ermee zijn gemoeid, niet uitsluitend ten goede komen aan de gemeenschap.

Uiteindelijk heeft het Hof de uitspraak van de rechtbank bevestigd en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 juni 2016, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-15/00753

Uitspraak d.d. 1 juni 2016

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de heffingsambtenaar,
op het hoger beroep van de heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 april 2015, nummer SGR 14/11471, betreffende de onder 1.1. vermelde aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
Aan belanghebbende is voor het belastingjaar 2013 een aanslag in de BIZ-bijdrage (hierna: de aanslag) ten bedrage van € 750 opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 6 november 2014 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 45.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag vernietigd, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 6,64 en de heffingsambtenaar opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
De heffingsambtenaar is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend, ingekomen bij het Hof op 19 februari 2016. Een afschrift hiervan is aan de heffingsambtenaar verstrekt.
2.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 9 maart 2016. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
Belanghebbende dreef op 1 januari 2013 een winkel in de onroerende zaak [Y] te [Z] (hierna: de onroerende zaak).
3.2
De raad van de gemeente [Z] heeft op 30 mei 2011 vastgesteld de ‘Verordening op de heffing en de invordering van een BIZ-bijdrage en op de subsidie voor de BI-zone [Y] ’ (hierna: de Verordening). Ingevolge artikel 3 van de Verordening wordt onder de naam ‘BIZ-bijdrage’ een belasting geheven ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek in de openbare ruimte van de BI-zone, in welke zone, gelet op artikel 1 aanhef en onderdeel a van de Verordening alsmede de daarbij behorende gebiedskaart, de onroerende zaak is gelegen. Naar volgt uit artikel 6 van de Verordening is de maatstaf van heffing van de BIZ-bijdrage de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor het belastingobject voor het jaar 2010 vastgestelde waarde (hierna: de WOZ-waarde). De WOZ-waarde van de onroerende zaak bedraagt € 253.000. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Verordening is ter zake van een onroerende zaak, indien de WOZ-waarde daarvan € 250.000 of meer, doch minder dan € 500.000 bedraagt, per jaar een BIZ-bijdrage van € 750 verschuldigd.
3.3.
Tussen de gemeente [Z] en de Stichting [A] (hierna: de Stichting) is een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 7 van de Experimentenwet BI-zones (hierna: de Experimentenwet) gesloten (hierna: de Uitvoeringsovereenkomst). In artikel 6 van de Uitvoeringsovereenkomst is bepaald dat de Stichting ten behoeve van de subsidie jaarlijks een begroting en een activiteitenplan indient voor het betreffende gebied.
3.4.
In de begroting voor het jaar 2013 is het volgende opgenomen:
ACTIVITEIT
BEDRAG
Bloembakken
12.000,=
Sfeerverlichting
23.000,=
Graffitiverwijdering/onkruidverwijdering
3.200,=
Straatmanager SHV
18.750,=
Evenementen
31.000,=
Bedrijfskosten
3.500,=
Perceptiekosten
4.000,=
Vrijwilligersvergoeding SHV
3.000,=
Onvoorzien/Oninbaar (BTW of faillissement)
6.400,=
TOTAAL
104.850,=
3.5.
De toelichting op de posten uit de resultaatrekening zoals opgenomen in de jaarrekening van de Stichting voor het jaar 2013 luidt - voor zover hier van belang - als volgt:

"i) Bruto-marge

Ontvangsten
BIZ bijdrage Gemeente [Z] € 102.875
Advertentie inkomsten -
Sponsor inkomsten -
Diverse overige inkomsten
€ 3.328
€ 106.203
Beheer [Y]
Promotieactiviteiten / Evenementen € 36.012
Kosten straatmanager € 10.987
Graffitiverwijdering € 1.218
Onderhoud bloemen / plantenbakken / verlichting € 22.781
Beveiligingskosten € 2.452
Reclame / Advertenties
€ 10.437
€ 83.887

Bruto-marge€ 22.316

j) Afschrijvingen
Inrichting en inventaris
€ 7.155
k) Overige bedrijfskosten
Algemene kosten
€ 3.914
De kosten kunnen als volgt gespecificeerd worden:
Algemene kosten
Contributie en bijdragen € 160
Kosten secretariaat € 158
Website € 450
Administratie € 668
Vergaderingen € 2.331
Receptiekosten € 147
Verzekeringen -
(…)"

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de van belanghebbende geheven BIZ-bijdrage strekt ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone, zoals is voorgeschreven in artikel 1, tweede lid, van de Experimentenwet.
4.2.
De heffingsambtenaar beantwoordt de in geschil zijnde vraag bevestigend, belanghebbende daarentegen ontkennend.
4.3.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.
Het hoger beroep van de heffingsambtenaar strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
5.2.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en verzoekt om vergoeding van proceskosten, bestaande uit reis- en verletkosten.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, omtrent het geschil overwogen:
"6. De rechtbank stelt voorop dat de opbrengst van de BIZ-bijdrage dient te worden gebruikt voor de bestrijding van kosten die zijn genoemd in artikel 1, tweede lid, van de Experimentenwet BI-zones (hierna: de Wet). Uit de wordingsgeschiedenis van deze Wet kan voorts niet worden afgeleid in welke mate door middel van BIZ-bijdragen bekostigde activiteiten ten minste het algemene belang moeten dienen ter rechtvaardiging van de heffing van zodanige bijdragen. Naar het oordeel van de rechtbank dient het algemene belang ten minste in gelijke mate te worden gediend als de gemeenschappelijke private belangen van de ondernemers teneinde de inzet van het instrument van gemeentelijke belastingheffing te rechtvaardigen. Er is anders dan [de heffingsambtenaar] heeft betoogd geen grond voor een terughoudende rechterlijke toetsing in dezen (vgl. Hof Den Haag 3 januari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:476). Het feit dat de wetgever naar aanleiding van rechterlijke uitspraken wijzigingen in nieuwe wetgeving heeft aangebracht, geeft geen aanleiding om in het onderhavige geval anders te oordelen. Toepassing van deze wetswijziging die in het jaar 2013 nog niet in werking is getreden, zou strijd met het rechtszekerheidsbeginsel opleveren.
7. De bewijslast ter zake van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat het algemene belang ten minste in gelijke mate wordt gediend met de door middel van de BIZ-bijdrage bekostigde activiteiten, rust op [de heffingsambtenaar]. De rechtbank acht [de heffingsambtenaar] hierin niet geslaagd en overweegt ter zake van het in geschil zijnde drietal posten als volgt.
8. De promotieactiviteiten en evenementen die in de BI-zone in het onderhavige jaar zijn georganiseerd, zijn qua karakter in overheersende mate gericht op de commerciële belangen van de winkeliers. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat ook reeds voor de instelling van de BI-zone dergelijke activiteiten door de winkeliersvereniging werden georganiseerd. Ter zitting heeft [de heffingsambtenaar] zich voorts nog op het standpunt gesteld dat met name de Sinterklaasintocht het publiek belang dient. Gezien het feit dat [de heffingsambtenaar] geen argumenten heeft aangedragen op basis waarvan deze intocht afwijkt van de andere straatbrede evenementen en promotieactiviteiten, kan de rechtbank dit standpunt niet volgen.
9. Vast is komen te staan dat de post inrichting en inventaris onderverdeeld kan worden in de posten kerstverlichting ad € 4.501 en bloembakken ad € 2.654. Ten aanzien van de post kerstverlichting overweegt de rechtbank dat dit geen activiteit betreft die onder de reikwijdte van artikel 1, tweede lid, van de Wet valt. Hierbij wijst de rechtbank erop dat de plaatsing van deze verlichting, voor zover dit al pas na de instelling van de BI-zone voor het eerst ter hand is genomen, vooral zal zijn gericht op de promotie van de in de BI-zone gevestigde winkels en horecagelegenheden tijdens de feestdagen (vgl. Hof Den Haag 9 april 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1327).
10. Ten aanzien van de eveneens in geschil zijnde algemene kosten overweegt de rechtbank tot slot dat deze niet rechtstreeks toerekenbaar zijn aan de verschillende posten. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de algemene kosten - om te bepalen of deze het publiek belang dienen of niet - derhalve naar evenredigheid over de verschillende posten verdeeld te worden (vgl. wederom Hof Den Haag van 9 april 2014, ECLI:NL: GHDHA: 2014:1327). Het standpunt van [de heffingsambtenaar] dat de algemene kosten geheel aan het publiek belang toe te rekenen zijn omdat de BI-zone is ingesteld ten behoeve van het algemeen belang ongeacht de omvang van de verschillende activiteiten, volgt de rechtbank niet.
11. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het beroep gegrond zal worden verklaard.
Proceskosten
12. De rechtbank veroordeelt [de heffingsambtenaar] in de door [belanghebbende] gemaakte proceskosten. Derhalve wordt [de heffingsambtenaar] veroordeeld in de door [belanghebbende] genoemde kosten, te weten reis- en verblijfskosten, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, te vergoeden tot een bedrag van € 6,64. Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken."

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de vraag of bepaalde activiteiten al dan niet in voldoende mate het publiek belang dienen, in het politieke domein van de lokale overheid dient te worden beantwoord en derhalve niet ter beoordeling van de rechter staat. Ter ondersteuning van dit standpunt verwijst de heffingsambtenaar naar de Memorie van Toelichting behorende bij de Experimentenwet.
7.2.
Het Hof volgt de heffingsambtenaar niet in dit standpunt. De Experimentenwet gaat ervan uit dat tussen de gemeente en de Stichting een uitvoeringsovereenkomst wordt gesloten waarin dwingend is vastgelegd welke activiteiten moeten worden verricht waarvoor de uit de BIZ-bijdragen gevormde subsidie moet worden aangewend. Daarbij dient de gemeente te beoordelen of de voorgenomen activiteiten van de Stichting voldoen aan de omschrijving in artikel 1, tweede lid, van de Experimentenwet. Dat betekent echter niet dat de ingevolge de Verordening verschuldigde BIZ-bijdrage waartoe het overleg tussen de gemeente en de Stichting heeft geleid, aan het oordeel van de rechter zijn onttrokken. Met name zal de rechter in een hem op dat punt voorgelegd geschil moeten beoordelen of de kosten ter bestrijding waarvan de BIZ-bijdrage wordt geheven kosten zijn als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Experimentenwet (vgl. Hoge Raad 11 december 2015, nr. 14/02510, ECLI:NL:HR:2015:3425).
7.3.
De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de promotieactiviteiten en evenementen die in de BI-zone zijn georganiseerd, geen activiteiten als genoemd in artikel 1, tweede lid, van de Experimentenwet zijn maar in overheersende mate zijn gericht zijn op de commerciële belangen van de winkeliers. Het feit dat bepaalde activiteiten in het belang van de ondernemers zijn, sluit naar de opvatting van de heffingsambtenaar niet uit dat tevens sprake is van een (mede) publiek belang. Voorts is, aldus de heffingsambtenaar, niet relevant dat bepaalde door de Stichting uitgevoerde activiteiten vóór de invoering van de BI-zone door een ander werden uitgevoerd. Het Hof volgt de heffingsambtenaar in zijn standpunt en overweegt daartoe het volgende.
7.4.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 december 2015 (zie onder 7.2) overwogen dat activiteiten die de aantrekkelijkheid van een winkelgebied voor het winkelend publiek vergroten en daarmee bijdragen aan een kwalitatief hoogwaardig winkelgebied, voldoen aan de eis dat die activiteiten zijn gericht op een ‘mede publiek belang’ alsmede dat een ‘mede publiek belang’ pas ontbreekt indien de activiteit in de openbare ruimte geheel of nagenoeg geheel is gericht op de particuliere belangen van één of meer ondernemers of derden. De Hoge Raad verwijst in dit verband naar de in de wetsgeschiedenis omschreven doelstelling van de Experimentenwet, namelijk de veiligheid en/of de aantrekkelijkheid van de bedrijfsomgeving voor de ondernemers en voor hun klanten te vergroten (Kamerstukken II 2007/08, 31 430, nr 3, blz. 11).
7.5.
Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd over de door de Stichting uitgevoerde activiteiten, in het bijzonder de promotieactiviteiten, de evenementen, de Sinterklaasoptocht en de kerstverlichting, is het Hof van oordeel dat met die activiteiten tevens is beoogd de aantrekkelijkheid van het winkelgebied voor het winkelend publiek te vergroten. Zij zijn daarom niet geheel of nagenoeg geheel gericht op de particuliere belangen van één of meer ondernemers in de BI-zone of van derden, maar dienen ook een ‘mede publiek belang’.
7.6.
Hetgeen belanghebbende overigens heeft gesteld en aan stukken heeft ingebracht leidt, tegenover de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar, niet tot een ander oordeel.
7.7.
Gelet op het bovenstaande is het hoger beroep gegrond en zal het Hof beslissen zoals hierna is vermeld.

Proceskosten

8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. J.J.J. Engel en mr. S.E. Postema, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.A. Brits. De beslissing is op 1 juni 2016 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.