Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 12 januari 2016
LAPPSET NEDERLAND B.V.,
het Openbaar lichaam op basis van gemeenschappelijke regeling SERVICEPUNT 71,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
primairServicepunt 71 zal gebieden over te gaan tot heraanbesteding,
subsidiairServicepunt 71 zal gebieden de inschrijving van [X] ongeldig te verklaren en
meer subsidiairin goede justitie passende voorziening zal treffen, een en ander met dwangsom en proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen.
primairServicepunt 71 zal bevelen de overeenkomsten met de vier eerste inschrijvers op te zeggen, althans Servicepunt 71 zal verbieden die overeenkomsten verder uit te voeren, en
subsidiairin goede justitie een passende voorziening zal treffen, wederom met dwangsom en proceskostenveroordeling. Aangezien de voorwaarde is vervuld, zal het hof op de aldus gewijzigde vordering beslissen.
eerste, tweede en tiende griefrichten zich tegen de overwegingen van de voorzieningenrechter die betrekking hebben op de wijze waarop Servicepunt 71 de inschrijvingen op het subsubcriterium “specials” (t.a.v. de uniciteit) heeft beoordeeld. Lappset stelt dat uit de aanbestedingsstukken volgt dat bij dat subsubcriterium een relatieve wijze van beoordeling (een vergelijking tussen de verschillende inschrijvers) dient te worden gehanteerd en dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat uit die stukken een absolute wijze van beoordeling volgt (een vergelijking met het totaal van in de markt bekende speelvoorzieningen). De
derde, vierde, zevende en elfde griefbetreffen de herleidbaarheid van de beoordelingsscores van haar inschrijving tot de in de aanbestedingsstukken beschreven beoordelingssystematiek. Lappset meent dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft nagelaten gehoor te geven aan haar stelling dat op een aantal subsubcriteria de aan haar toegekende puntenaantallen, gelet op de gehanteerde beoordelingssystematiek, rekenkundig onmogelijk zijn. Zij brengt voorts naar voren dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft aanvaard dat Servicepunt 71 een fout bij de beoordeling van haar inschrijving naderhand heeft hersteld. De
vijfde, zesde en achtste griefkeren zich tegen de overwegingen van de voorzieningenrechter inzake de toepassing van nadere subsub(sub)gunningscriteria met een niet tevoren bekend gemaakte weging en in het bijzonder tegen de overwegingen aangaande het subsubcriterium “communicatiemiddelen”. Lappset betoogt dat Servicepunt 71, door pas bij haar gunningsvoornemen bekend te maken dat zij bij de beoordeling van de vier door haar verlangde voorbeelden van communicatiedocumenten voor elk een maximale score heeft gehanteerd van 6,25 punten (een kwart van het totale maximum voor dit subsubcriterium), nieuwe, niet tevoren bekendgemaakte criteria heeft gehanteerd en dat dat volgens het aanbestedingsrecht niet toelaatbaar is. De
negende griefvalt het oordeel van de voorzieningenrechter aan over de wijze waarop Servicepunt 71 de waardering van het subsubsubcriterium “Ontzorging” van het subsubcriterium “Werkwijze na gunning” heeft vastgesteld. Lappset voert aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat een waardering die uitsluitend is gebaseerd op het tellen van het aantal malen waarin in de inschrijving is aangegeven dat de inschrijver een bepaalde verantwoordelijkheid voor zijn rekening neemt, recht doet aan de aanbestedingsstukken. Zij betoogt dat bij de eerder ingetrokken inschrijvingen dit criterium vele malen inhoudelijker is beoordeeld en dat een inhoudelijke toets door haar op grond van de aanbestedingsstukken verwacht mocht worden. Zij stelt dat de beoordelingssystematiek tijdens de aanbestedingsprocedure is gewijzigd. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
onherroepelijkis geworden; een recht op volle herbeoordeling in hoger beroep vloeit niet uit het Europese recht voort. Daarbij komt dat ook bij een terughoudende toetsing (die het gevolg is van gewijzigde omstandigheden, daaruit bestaande dat de aanbestede opdracht intussen is verleend) de aanbestedende dienst niet is gevrijwaard van de gevolgen van haar aansprakelijkheid voor schending van het aanbestedingsrecht. Weliswaar zal een verliezende inschrijver na verlening van de aanbestede opdracht slechts in gevallen waarin sprake is van klaarblijkelijke miskenning van fundamentele beginselen van het aanbestedingsrecht, alsnog de opdracht kunnen verkrijgen, maar de aanbestedende dienst blijft bij minder zware schendingen van het aanbestedingsrecht aansprakelijk voor de vergoeding van de daardoor veroorzaakte schade, met inbegrip van de gederfde winst. Daartoe kan de verliezende inschrijver een bodemprocedure aanspannen. De uitoefening van het recht daartoe is geenszins praktisch onmogelijk of uiterst moeilijk.