Het geschil
5. Partijen hebben tot eind 2011 een affectieve relatie met elkaar onderhouden en waren beiden, ieder voor de helft, eigenaar van een woning. Nadat in een eerder vonnis in kort geding de vordering van de man, de vrouw te gebieden haar medewerking te verlenen aan de levering van het haar toekomende aandeel in de woning aan de man, was afgewezen, heeft de man een tweede kort geding aanhangig gemaakt waarin hij andermaal die medewerking vordert en ook de betaling van een bedrag van € 25.500,- ter zake van de restschuld in verband met deze woning. Ter zitting in kort geding van 8 december 2014 zijn partijen overeengekomen dat de vrouw over de betaling van genoemd bedrag uiterlijk half januari 2015 een voorstel aan de man zal doen. De man heeft daarop zijn vorderingen ingetrokken. Bij notariële akte van verdeling, verleden op 18 december 2014, is die woning toegedeeld aan de man onder de voorwaarde dat hij de schulden, gedekt door de hypotheek, geheel voor zijn rekening neemt en is vastgelegd dat de vrouw ter zake een schuld heeft aan de man wegens overbedeling. In de hiervoor vermelde akte is hieromtrent opgenomen:
“In verband met de toedeling aan de man en een tussen partijen vastgestelde onderwaarde, is de vrouw een bedrag ad vijf en twintigduizend vijfhonderd euro (€ 25.500,00) aan de man verschuldigd, welke zij erkent schuldig te zijn. De verrekening ter zake zal tussen partijen in onderling overleg plaatsvinden en derhalve buiten de notaris om.”
6. Kern van het geschil is of de vordering van de man ter zake de schuld wegens overbedeling van de vrouw opeisbaar is.
7. De man stelt zich op het standpunt dat zulks het geval is en dat hij op grond van een geldige titel, te weten de notariële akte van verdeling, afgegeven in executoriale vorm, terecht beslag heeft doen leggen op het loon van de vrouw. Volgens de man wordt zijn executiebevoegdheid slechts begrensd door misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW, hetgeen in casu niet aan de orde is. De man is van mening dat hij - gelet op de opeisbaarheid van de vordering - geen genoegen hoefde te nemen met het in zijn ogen onaanvaardbare betalingsvoorstel van de vrouw. De man voert aan dat ook zijn nijpende financiële situatie in aanmerking moet worden genomen. Daarnaast is de vrouw volgens hem wel degelijk in staat meer af te lossen dan zij thans doet, dan wel is zij in staat daartoe financiering bij derden te verkrijgen.
8. De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij wijst op de afspraak van partijen zoals opgenomen in het proces-verbaal van 8 december 2014, inhoudende dat de vrouw uiterlijk half januari 2015 een voorstel aan de man zou doen met betrekking tot een regeling over de schuld wegens overbedeling. Volgens de vrouw was het voor partijen toen al duidelijk dat de vrouw de restschuld van de woning niet kon financieren. De man heeft het voorstel van de vrouw niet afgewacht, maar heeft de vrouw al vanaf 24 december 2014 gedicteerd hoe zij zou moeten betalen, terwijl hij op haar tijdige en alleszins redelijke voorstellen nimmer heeft gereageerd. Door vervolgens tot executie over te gaan, heeft de man misbruik van zijn executierecht gemaakt. De vrouw betwist dat de financiële situatie van de man nijpend zou zijn of dat de man door haar toedoen in financiële problemen zou zijn geraakt. Zij voert ten slotte aan dat zij tot op heden substantieel aflost en heeft afgelost op de schuld aan de man.
9. Het hof overweegt als volgt. Krachtens artikel 6:38 BW is de vordering onmiddellijk opeisbaar als geen tijd voor nakoming is bepaald. Als wel een tijd voor nakoming is bepaald, is de vordering niet opeisbaar voor het verstrijken van de termijn, maar is de schuldenaar in beginsel wel bevoegd na te komen voor het verstrijken van de termijn (art. 6:39 BW). Of een verbintenis een tijd voor nakoming kent, en wat de strekking is van een genoemde termijn, moet worden vastgesteld aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Als het tijdstip voor de nakoming niet kan worden aangewezen, zal het tijdstip van nakoming moeten worden vastgesteld overeenkomstig de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 1 BW).
10. In beginsel beschikt de man met de grosse van de notariële akte van 18 december 2014 over een executoriale titel. De schuldverplichting van de vrouw jegens de man ad € 25.500,- staat als zodanig tussen partijen vast. Echter, partijen hebben nadere afspraken gemaakt omtrent het voldoen van die schuld. Deze afspraken zijn vastgelegd in het proces-verbaal van 8 december 2014, waarnaar de vrouw in haar memorie van antwoord verwijst, alsmede in deze notariële akte, waarin expliciet is opgenomen dat de verrekening ter zake de schuld tussen partijen in onderling overleg zal plaatsvinden en derhalve buiten de notaris om. Bij pleidooi is zijdens de vrouw nog naar deze akte verwezen. Het hof is voorts gebleken dat de voorstellen van partijen over en weer omtrent (de wijze van) voldoening van de schuld nog immer niet tot overeenstemming hebben geleid. In het licht van de voormelde tussen partijen gemaakte en vastgelegde afspraken is naar het oordeel van het hof de vordering van de man nog niet opeisbaar. Niet kan worden gezegd dat een tijdsbepaling ontbreekt, want partijen zouden nog overleg plegen over de betaling door de vrouw. Het ontbreken van overeenstemming tussen partijen omtrent de wijze waarop de vrouw aan haar schuldverplichting jegens de man dient te voldoen, staat daaraan in de weg.
11. Het hof wijst er nog op dat de enkele omstandigheid dat de man het aflossingsvoorstel van de vrouw niet acceptabel vindt, niet met zich brengt dat de vordering daarmee wel opeisbaar wordt. De man kan desgewenst vorderen het tijdstip van nakoming door de vrouw vast te stellen, wanneer een overeenstemming tussen partijen uitblijft. Dit is echter niet voorgelegd door de man.
12. Van vergoeding van rente en kosten met betrekking tot de vordering, zoals zijdens de man bij pleidooi nog is betoogd, kan - gelet op de afspraak tussen partijen over de voldoening van voornoemd bedrag van € 25.500,- - evenmin sprake zijn. Immers, nu de vordering nog niet opeisbaar is, is de vrouw niet in verzuim.
13. Dit alles brengt mee dat het bestreden vonnis - zij het op andere gronden - moet worden bekrachtigd.
14. De man zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in hoger beroep worden veroordeeld.
15. Gelet op de hierna te nemen beslissing gaat het hof voorbij aan het bewijsaanbod van de vrouw - wat daar verder ook van zij - nu de vrouw daarbij geen belang meer heeft.
16. Mitsdien wordt als volgt beslist.