ECLI:NL:GHDHA:2016:1515

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
30 mei 2016
Zaaknummer
200.181.065/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een beschikking inzake kinderalimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 januari 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Den Haag. De man, verzoeker in hoger beroep, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een beschikking van 1 september 2015, waarin de rechtbank had bepaald dat hij een bijdrage van € 250,-- per maand per kind moest betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kinderen. De man verzocht het hof om de uitvoerbaarheid van deze beschikking te schorsen, omdat hij betwistte de vader te zijn van de minderjarigen en hij niet op de hoogte was van de zittingsdatum. De moeder, verweerster in hoger beroep, verweerde zich tegen dit verzoek en stelde dat de man geen gronden had aangevoerd die de schorsing rechtvaardigden. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet kon worden toegewezen. Het hof wees het verzoek van de man af en bepaalde dat de behandeling van de zaak in hoger beroep zou worden voortgezet op een nader te bepalen datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 27 januari 2016
Zaaknummer : 200.181.065/02
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-5149
Zaaknummer rechtbank : C/09/491750
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. drs. P.R.L.V.M. Kruik te Den Haag,
tegen
[verweersters] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L. Faouzi te Zoetermeer.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 27 november 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
1 september 2015 van de rechtbank Den Haag. Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.181.065/01. Bij dit beroep heeft de man tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking ingediend. Dit schorsingsverzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.181.065/02.
De moeder heeft op 21 december 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 22 december 2015 een faxbericht met bijlagen.
De zaak is op 23 december 2015 mondeling behandeld, maar uitsluitend voor wat betreft het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de door de man met ingang van 1 mei 2015 te betalen bijdrage ter voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] , en
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboortedatum 2] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen, bepaald op € 250,-- per maand en per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE WERKING VANDE UITVOERBAARVERKLARING BIJ VOORRAAD

1. In geschil is thans de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking.
2. De man verzoekt het hof de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te schorsen ten aanzien van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie), althans voor de duur van dit geding.
3. De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof het verzoek van de man om te gelasten dat de uitvoerbaarheid bij voorraad wordt opgeheven, althans wordt geschorst voor de duur van het geding, niet-ontvankelijk, althans ongegrond te verklaren.
4. De man voert het volgende aan. De man heeft niet geweten van de zittingsdatum en ten onrechte is door de rechtbank niet gecontroleerd of hij echt op de hoogte was van de zitting. Daarnaast betwist de man dat hij de vader is van de minderjarigen. De uitvoerbaarheid klemt temeer nu hij met terugwerkende kracht een bedrag aan kinderalimentatie dient te betalen van inmiddels groot € 3.500,--. De man heeft dit niet paraat. Nadat het hof de man heeft voorgehouden dat de rechtbank Den Haag de man per aangetekende brief heeft opgeroepen voor de zitting in eerste aanleg op het adres waar hij - volgens zijn verklaring ter zitting - thans nog immer woonachtig is, heeft de man verklaard dat deze oproeping hem ontschoten moet zijn.
5. In de visie van de moeder levert het namens de man aangevoerde geen enkele grond op voor schorsing (het hof leest: schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad) van de bestreden beschikking. De moeder voert daartoe aan dat niet alleen zij, maar in het bijzonder de minderjarigen er een gerechtvaardigd belang bij hebben dat de man de in de bestreden beschikking vastgestelde kinderalimentatie aan haar zal voldoen. Niet in geschil is dat de moeder een gezin met vijf kinderen dient te onderhouden en hoewel de moeder inkomsten uit arbeid genereert, het haar de grootste moeite kost om de kosten van levensonderhoud voor zichzelf en al haar kinderen te voldoen. In het kader van de door het hof te maken belangenafweging benadrukt de moeder dat de man in het geheel niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is aan het door de rechtbank in de bestreden beschikking bepaalde te voldoen, nu hij in het geheel geen verificatoire bescheiden heeft overgelegd waarmee voldoende inzicht kan worden verkregen in de financiële positie, niet alleen van de man, maar ook van diens echtgenote. Aldus kan er in het geheel niet van worden uitgegaan dat de man niet in staat is om de verschuldigde kinderalimentatie met terugwerkende kracht te voldoen. Dat de man niet op de hoogte zou zijn van de zittingsdatum bij de rechtbank wordt door de moeder betwist.
6. Het hof stelt voorop dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft verkregen in beginsel bevoegd is deze te executeren, ook indien tegen de beschikking hoger beroep is ingesteld. Bij de beoordeling van de vraag of, in afwijking van voornoemd uitgangspunt, de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking dient te worden geschorst, dienen de navolgende maatstaven te worden aangelegd:
( i) de verzoeker moet belang hebben bij de door hem verlangde schorsing van de tenuitvoerlegging;
(ii) bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moet worden nagegaan of het belang van degene die schorsing verzoekt bij behoud van de bestaande toestand totdat op het rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de door hem verkregen veroordeling direct ten uitvoer te leggen, en
(iii) bij deze belangenafweging dient de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
7. Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing als hier bedoeld geldt ook, dat in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen omtrent de uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring. Dit kan anders zijn indien de bestreden beschikking, waarvan beroep is ingesteld, klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag dan wel indien na de bestreden beslissing feiten of omstandigheden zijn voorgevallen of aan het licht gekomen, die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
8.Naar het oordeel van het hof heeft de man geen gronden aangevoerd op basis waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de bestreden beschikking op een juridische of feitelijke misslag berust of dat omstandigheden zijn voorgevallen of aan het licht zijn gekomen die kunnen rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken. De man heeft in eerste aanleg het verzoekschrift per aangetekende en per gewone post ontvangen op het adres waar hij staat ingeschreven en heeft binnen de daarbij vermelde verweertermijn geen verweerschrift ingediend. In dat geval wordt geen mondelinge behandeling bepaald. De man stelt slechts dat hij niet de vader van de minderjarigen is en dat hij het bedrag van de inmiddels ontstane achterstand in kinderalimentatie niet paraat heeft. Het had op de weg van de man gelegen om concreet aan te geven met verificatoire bescheiden waarom hij zijn belang bij een niet ten uitvoer leggen groter is dan het belang van de moeder om wel ten uitvoer te leggen, dan wel waaruit de gestelde misslagen van de rechtbank bestaan en/of van welke nieuwe omstandigheden sprake is. Zoals hiervoor is overwogen dient de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing te blijven, zodat het hof - temeer nu de moeder onweersproken heeft gesteld dat de man eerst nu voor het eerst aanvoert dat hij niet de verwekker van de minderjarigen zou zijn -, in het door de man betwiste verwekkerschap geen grond ziet voor een schorsing van de bestreden beschikking. Nu de man zijn verzoek niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd, zal het hof dit afwijzen.
9. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE WERKING VAN

DE UITVOERBAARVERKLARING BIJ VOORRAAD
Het hof:
wijst af het verzoek van de man tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de tussen partijen gegeven beschikking van 1 september 2015 van de rechtbank Den Haag;
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van het hoger beroep zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H.N. Stollenwerck, E.A. Mink en N.P.C. van Wijk, bijgestaan door mr. P.E.C.M. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2016.