"(…)
6. [Belanghebbenden] hebben het [hierboven onder 1.6 vermelde, toevoeging door het Hof] compromisvoorstel niet aanvaard, omdat zij een werkelijke kostenvergoeding van het beroep wensen. [Belanghebbenden] hebben ter zitting gesteld dat de werkelijke kosten € 4.567,50 bedragen, te weten 21,75 uur à € 210, te vermeerderen met kosten voor het bijwonen van de zitting.
7. [De heffingsambtenaar] heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat nu [belanghebbenden] het compromisvoorstel niet aanvaarden, aan hen voor de bezwaarfase een forfaitaire kostenvergoeding dient te worden toegekend van € 244, te weten 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift.
8. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift geen aanknopingspunten bevatte om aan te nemen dat daarmee feitelijk werd bedoeld een nieuwe beschikking te vragen. [De heffingsambtenaar] heeft het bezwaar daarom ten onrechte als een dergelijk verzoek aangemerkt en het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom gegrond verklaard.
9. Het bezwaar was erop gericht om de vastgestelde WOZ-waarde te verminderen. [De heffingsambtenaar] is daaraan inmiddels geheel tegemoet gekomen en is bereid de kosten van bezwaar te vergoeden. Gezien het gesloten stelsel van bezwaar en beroep zoals dit geldt in het belastingrecht, kan echter geen toepassing worden gegeven aan artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gezien het bepaalde in artikel 8:41a van de Awb zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb daarom zelf in de zaak voorzien en de waarde overeenkomstig het nadere standpunt van [de heffingsambtenaar] vaststellen op € 209.000.
10. [Belanghebbenden] hebben aangevoerd dat [de heffingsambtenaar], gezien de procedures over eerdere jaren, wist dat de oorspronkelijke waardevaststelling van € 649.000 te hoog was. [De heffingsambtenaar] heeft dit ter zitting erkend. De rechtbank ziet daarin aanleiding voor de bezwaarfase de werkelijke kosten te vergoeden die volgens [belanghebbenden] € 615 bedragen. [De heffingsambtenaar] heeft de hoogte van dit bedrag niet weersproken.
11. [De heffingsambtenaar] heeft met de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, gezien hetgeen is overwogen onder 8, een beslissing genomen, waarvan hij kon weten dat deze in beroep geen stand zou houden. In beginsel zou dit aanleiding kunnen zijn tot vergoeding van de werkelijke kosten. [Belanghebbenden] hebben echter niet aannemelijk gemaakt dat aan hen daadwerkelijk een bedrag van
€ 4.567,50 (nog te vermeerderen met kosten voor het bijwonen van de zitting) in rekening is gebracht. De enkele opsomming van de tijdbesteding van de gemachtigde van de door hem overgelegde pleitnota is daarvoor onvoldoende. Verder acht de rechtbank, gezien de inhoud van het beroepschrift en de aard van het geschil, een tijdsbesteding van 21,75 uur onaannemelijk. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding af te wijken van de forfaitaire regeling met betrekking tot de door [belanghebbenden] gemaakte proceskosten in de beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1)."