"(…)
11. Voor de ontvankelijkheid van een beroep is vereist dat de belanghebbende belang heeft bij het voeren van de procedure. Naar het oordeel van de rechtbank is daaraan in het onderhavige geval voldaan. Eiseres heeft immers een belang bij het onderhavige beroep voor zover het is gericht tegen het niet vergoeden van de in bezwaar gemaakte kosten. Het beroep is derhalve ontvankelijk.
12. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder niet op al haar bezwaren heeft beslist De rechtbank kan eiseres in dit standpunt niet volgen. Eiseres heeft bezwaar ingesteld tegen de naheffingsaanslag. Bij uitspraak op bezwaar is volledig aan het bezwaar tegemoetgekomen en is de naheffingsaanslag vernietigd. De grond was immers komen te ontvallen aan de naheffingsaanslag doordat het bezwaar tegen de afdracht gegrond was verklaard. Verweerder hoefde in de uitspraak op bezwaar dan ook niet meer in te gaan op de vraag of de chauffeurs firmant. dan wel werknemer zijn. Van een weigering van verweerder om op alle bezwaren in te gaan, is daarom geen sprake. Evenmin valt in te zien dat sprake is van een schijnhandeling zoals eiseres stelt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in de onderhavige bezwaar- en beroepsprocedure alleen de naheffingsaanslag over de maand april 2013 ter discussie staat en niet tevens de afdracht voor andere tijdvakken en/of eventuele naheffingsaanslagen over andere tijdvakken. Nu de naheffingsaanslag reeds op andere grond is vernietigd, heeft eiseres voor wat betreft de bezwaar- en beroepsprocedure tegen de naheffingsaanslag geen belang bij haar grief dat de chauffeurs ten onrechte als werknemer zijn aangemerkt. De rechtbank zal daarom evenmin op deze grief ingaan.
13. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar gegrond verklaard en is de
naheffingsaanslag vernietigd. Hiermee is de onrechtmatigheid van de naheffingsaanslag gegeven. Verweerder had in bezwaar daarom een proceskosten vergoeding moeten toekennen, mits eiseres daarom in bezwaar heeft verzocht. Verweerder stelt dat eiseres in bezwaar niet om een proceskostenvergoeding heeft verzocht.
14. Eiseres heeft bij brief van 24 juni 2013 bezwaar gemaakt tegen de
naheffingsaanslag. Voor de motivering van het bezwaar verwijst eiseres naar het
bezwaarschrift inzake de afdracht loonheffingen voor het tijdvak april 2013. Het bezwaar tegen de afdracht wordt gemotiveerd bij brief van 31 mei 2013. In deze brief wordt uitdrukkelijk verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder de verwijzing naar het bezwaarschrift tegen de afdracht aldus moeten opvatten dat eiseres de gehele inhoud van dat bezwaarschrift als herhaald en ingelast beschouwd wenste te zien, derhalve ook het verzoek om een proceskostenvergoeding. Hieruit volgt dat verweerder een kostenvergoeding voor de bezwaarfase had moeten toekennen. De rechtbank zal doen wat verweerder had behoren te doen en zal alsnog een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toekennen.
15. Eiseres heeft verzocht om een integrale vergoeding van de kosten van het bezwaar. Voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) is evenwel alleen grond indien sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit. Dergelijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank stelt de vergoeding voor de kosten die eiseres in verband met het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken daarom vast op € 243 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 243 en een wegingsfactor 1).
16. Eiseres heeft voorts verzocht om toekenning van een schadevergoeding. De
rechtbank wijst dit verzoek af, nu niet valt in te zien dat eiseres door het bestreden besluit schade heeft geleden, anders dan de kosten van rechtsbijstand. Voor deze kosten geldt echter dat de vergoeding daarvan uitputtend en exclusief is geregeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht zodat er geen aanleiding is hiervoor een (aanvullende) schadevergoeding toe te kennen.
17. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen het niet toekennen van een kostenvergoeding voor het bezwaar.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte kosten voor het beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding om een hogere vergoeding toe te kennen. Zoals hiervoor onder 15. reeds is overwogen, zijn bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit gesteld noch gebleken."