ECLI:NL:GHDHA:2016:1492

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
BK-14/01589
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag loonheffingen en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] VOF, tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 oktober 2014, betreffende een naheffingsaanslag in de loonheffingen en een verzuimboete. De Inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd voor het tijdvak van 1 april 2013 tot en met 30 april 2013, ter hoogte van € 8.345, en een verzuimboete van € 166. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag en de boetebeschikking, waarop de Inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking vernietigde. Belanghebbende stelde hierna beroep in bij de rechtbank, die het beroep gegrond verklaarde en de Inspecteur veroordeelde tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.217, alsook het griffierecht van € 328.

In hoger beroep is de vraag aan de orde of de Inspecteur in de uitspraak op bezwaar op alle bezwaren van belanghebbende heeft beslist en of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep in eerste aanleg en het hoger beroep. De mondelinge behandeling vond plaats op 2 maart 2016. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur geen rechtsregel heeft geschonden door niet op alle bezwaren in te gaan, aangezien de naheffingsaanslag reeds was vernietigd. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij het belang van de belanghebbende bij de procedure wordt erkend, maar de verzoeken om schadevergoeding en een integrale kostenvergoeding worden afgewezen.

De uitspraak van het Hof is op 13 april 2016 gedaan door de meervoudige kamer, bestaande uit de rechters G.J. van Leijenhorst, J.J.J. Engel en S.T.M. Beelen, en is openbaar uitgesproken. Zowel de belanghebbende als de Inspecteur kunnen binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-14/01589

Uitspraak d.d. 13 april 2016

in het geding tussen:

[X] VOF te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) van 14 oktober 2014, nummer SGR 14/4054, betreffende de onder 1.1 vermelde naheffingsaanslag en beschikking.

Naheffingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 april 2013 tot en met 30 april 2013 een naheffingsaanslag in de loonheffingen opgelegd naar een bedrag van € 8.345 (hierna: de naheffingsaanslag). Tevens is bij beschikking een verzuimboete van € 166 opgelegd (hierna: de boetebeschikking).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking vernietigd.
1.3.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Rechtbank.
1.4.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze het verzoek om een proceskostenvergoeding betreft, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van in totaal € 1.217 en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 328 aan belanghebbende te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 493. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 2 maart 2016, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
3.1.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de rechtbank onder 1 tot met 8 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de Rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.
"1. Op 13 mei 2013 heeft eiseres aangifte voor de loonheffingen gedaan over het tijdvak april 2013 naar een bedrag van € 17.845. Op 17 mei 2013 is een gedeelte van het aangegeven bedrag, te weten € 9.500, afgedragen.
2. Op 23 mei 2013 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de voormelde afdracht op aangifte. In het bezwaarschrift vermeldt eiseres onder meer het volgende:
"Vooruitlopend op de motivering van het bezwaar verzoeken wij uitstel van betaling te verlenen voor het bestreden bedrag. De op voornoemde aangifte af te dragen loonheffingen bedraagt € 17.845,00. Het bestreden bedrag is € 8.591. Dit betreft een loonheffing waarvan inhoudingsplichtige van mening is dat geen sprake is van loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964. Inmiddels is afgedragen op aangifte € 9.500, zodat om uitstel van betaling wordt verzocht voor € 8.345."
3. Met dagtekening 21 juni 2013 is aan eiseres de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd, waarbij het bedrag van € 8.345 is nageheven. Tevens is aan eiseres een verzuimboete opgelegd.
4. Met dagtekening [21 juni 2013, ingevoegd door het Hof] heeft eiseres tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt.
5. Bij uitspraak op bezwaar van 20 augustus 2013 heeft verweerder het bezwaar tegen de afdracht op aangifte gegrond verklaard.
6. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. In deze beroepsprocedure is in geschil of verweerder heeft geweigerd uitspraak te doen, of het bezwaar van 23 mei 2013 terecht ontvankelijk is verklaard, en of eiseres recht heeft op een dwangsom en op een vergoeding van de kosten in de bezwaarfase.
7. Op 11 maart 2014 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
8. Bij uitspraak op bezwaar van 9 april 2014 is verweerder tegemoetgekomen aan het bezwaar tegen de naheffingsaanslag en is de naheffingsaanslag vernietigd."
3.2.
Voorts heeft het Hof nog de navolgende feiten vastgesteld.
Ter motivering van de uitspraak op bezwaar van 9 april 2014 tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking heeft de Inspecteur volstaan met een verwijzing naar zijn uitspraak op bezwaar van 20 augustus 2013 tegen de afdracht op aangifte. De uitspraak op bezwaar van 20 augustus 2013 tegen de afdracht op aangifte luidt, voor zover hier van belang:
"Binnen de hierna te omschrijven kaders wijs ik uw bezwaarschriften toe.
Het boekenonderzoek is nog niet afgesloten. De belastingdienst ziet geen kans (…) een gemotiveerde uitspraak op bezwaar te doen.
Ik wijs u en [X] V.O.F. er met nadruk op dat ik overigens niet heb beoordeeld of de aangifte over april 2013 inhoudelijk juist is.
Aan deze toewijzing kunnen derhalve geen rechten worden ontleend met betrekking tot de verschuldigde loonheffingen van genoemde personen voor de maanden volgende op april 2013, noch ten aanzien van niet in de aangifte opgenomen overige vennoten van [X] voor de maand april en volgende maanden.
(…)
U hebt om een kostenvergoeding verzocht.
(…) Er wordt volledig aan het bezwaar tegemoet gekomen. Er is naar mijn mening dan ook geen sprake van onrechtmatige daad aan de zijde van de belastingdienst die tot het vergoeden van kosten leidt.
Ik wijs uw verzoek om een kostenvergoeding af."

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur in de uitspraak op bezwaar op alle bezwaren van belanghebbende heeft beslist. Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de werkelijk door haar in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep in eerste aanleg en het hoger beroep gemaakte kosten alsmede of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding.
4.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vernietiging van de uitspraak op bezwaar.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen waarbij zij belanghebbende als “eiseres” en de Inspecteur als “verweerder” heeft aangeduid:
"(…)
11. Voor de ontvankelijkheid van een beroep is vereist dat de belanghebbende belang heeft bij het voeren van de procedure. Naar het oordeel van de rechtbank is daaraan in het onderhavige geval voldaan. Eiseres heeft immers een belang bij het onderhavige beroep voor zover het is gericht tegen het niet vergoeden van de in bezwaar gemaakte kosten. Het beroep is derhalve ontvankelijk.
12. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder niet op al haar bezwaren heeft beslist De rechtbank kan eiseres in dit standpunt niet volgen. Eiseres heeft bezwaar ingesteld tegen de naheffingsaanslag. Bij uitspraak op bezwaar is volledig aan het bezwaar tegemoetgekomen en is de naheffingsaanslag vernietigd. De grond was immers komen te ontvallen aan de naheffingsaanslag doordat het bezwaar tegen de afdracht gegrond was verklaard. Verweerder hoefde in de uitspraak op bezwaar dan ook niet meer in te gaan op de vraag of de chauffeurs firmant. dan wel werknemer zijn. Van een weigering van verweerder om op alle bezwaren in te gaan, is daarom geen sprake. Evenmin valt in te zien dat sprake is van een schijnhandeling zoals eiseres stelt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in de onderhavige bezwaar- en beroepsprocedure alleen de naheffingsaanslag over de maand april 2013 ter discussie staat en niet tevens de afdracht voor andere tijdvakken en/of eventuele naheffingsaanslagen over andere tijdvakken. Nu de naheffingsaanslag reeds op andere grond is vernietigd, heeft eiseres voor wat betreft de bezwaar- en beroepsprocedure tegen de naheffingsaanslag geen belang bij haar grief dat de chauffeurs ten onrechte als werknemer zijn aangemerkt. De rechtbank zal daarom evenmin op deze grief ingaan.
13. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar gegrond verklaard en is de
naheffingsaanslag vernietigd. Hiermee is de onrechtmatigheid van de naheffingsaanslag gegeven. Verweerder had in bezwaar daarom een proceskosten vergoeding moeten toekennen, mits eiseres daarom in bezwaar heeft verzocht. Verweerder stelt dat eiseres in bezwaar niet om een proceskostenvergoeding heeft verzocht.
14. Eiseres heeft bij brief van 24 juni 2013 bezwaar gemaakt tegen de
naheffingsaanslag. Voor de motivering van het bezwaar verwijst eiseres naar het
bezwaarschrift inzake de afdracht loonheffingen voor het tijdvak april 2013. Het bezwaar tegen de afdracht wordt gemotiveerd bij brief van 31 mei 2013. In deze brief wordt uitdrukkelijk verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder de verwijzing naar het bezwaarschrift tegen de afdracht aldus moeten opvatten dat eiseres de gehele inhoud van dat bezwaarschrift als herhaald en ingelast beschouwd wenste te zien, derhalve ook het verzoek om een proceskostenvergoeding. Hieruit volgt dat verweerder een kostenvergoeding voor de bezwaarfase had moeten toekennen. De rechtbank zal doen wat verweerder had behoren te doen en zal alsnog een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toekennen.
15. Eiseres heeft verzocht om een integrale vergoeding van de kosten van het bezwaar. Voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) is evenwel alleen grond indien sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit. Dergelijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank stelt de vergoeding voor de kosten die eiseres in verband met het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken daarom vast op € 243 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 243 en een wegingsfactor 1).
16. Eiseres heeft voorts verzocht om toekenning van een schadevergoeding. De
rechtbank wijst dit verzoek af, nu niet valt in te zien dat eiseres door het bestreden besluit schade heeft geleden, anders dan de kosten van rechtsbijstand. Voor deze kosten geldt echter dat de vergoeding daarvan uitputtend en exclusief is geregeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht zodat er geen aanleiding is hiervoor een (aanvullende) schadevergoeding toe te kennen.
17. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen het niet toekennen van een kostenvergoeding voor het bezwaar.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte kosten voor het beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding om een hogere vergoeding toe te kennen. Zoals hiervoor onder 15. reeds is overwogen, zijn bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit gesteld noch gebleken."

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
De Rechtbank heeft naar 's Hofs oordeel met betrekking tot alle geschilpunten terecht en op goede gronden beslist zoals zij heeft beslist. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Daarbij overweegt het Hof het volgende.
7.2.
Het mag zijn dat belanghebbende heeft beoogd met het bezwaar tegen de naheffingsaanslag een inhoudelijk oordeel van de Inspecteur over de inhoudingsplicht te krijgen en dat de Inspecteur zulks heeft geweten, maar dat verplichtte de Inspecteur niet om in de uitspraak op bezwaar, waarbij hij volledig aan het bezwaar tegemoet kwam door de naheffingsaanslag en de boetebeschikking te vernietigen, tevens een oordeel over de inhoudingsplicht te geven. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur door de wijze waarop hij het bezwaar van belanghebbende heeft behandeld en afgedaan, geen (geschreven of ongeschreven) rechtsregel geschonden.

Proceskosten

8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. J.J.J. Engel en mr. S.T.M. Beelen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F.A. Mijnans. De beslissing is op 13 april 2016 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.