ECLI:NL:GHDHA:2016:1466

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
200.147.865/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van effectenleaseovereenkomsten en de gevolgen voor wettelijke rente

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om de vernietiging van effectenleaseovereenkomsten door Aegon Financiële Diensten B.V. De zaak betreft een hoger beroep dat is ingesteld door Aegon tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. Het hof verwijst naar een tussenarrest van 28 april 2015, waarin Aegon was toegelaten tot bewijslevering. Aegon heeft getuigenverklaringen van [geïntimeerde] en diens echtgenote [T] gepresenteerd, maar het hof oordeelt dat deze verklaringen onvoldoende steun bieden voor de stelling dat [geïntimeerde] betrokken was bij de effectenleaseovereenkomst.

Het hof concludeert dat de getuigenverklaringen consistent zijn, maar niet voldoende bewijs leveren voor de betrokkenheid van [geïntimeerde]. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de eerste maandtermijn van de lease op 1 oktober 2001 verschuldigd was en dat [T] tot 1 juli 2011 betalingen heeft verricht. Aegon heeft erkend dat de overeenkomst op 6 augustus 2008 door [geïntimeerde] is vernietigd, wat betekent dat verzuim pas kan optreden na deze datum. Het hof vernietigt het eerdere vonnis voor wat betreft de ingangsdatum van de wettelijke rente en bepaalt dat deze pas verschuldigd is vanaf 20 augustus 2008.

Het hof veroordeelt Aegon om de aan [T] betaalde bedragen terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en legt de proceskosten van het hoger beroep bij Aegon neer. De uitspraak is gedaan op 31 mei 2016 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.147.865/01
Zaaknummer rechtbank : 1199112 RL EXPL 12-23218

arrest van 31 mei 2016

inzake

Aegon Financiële Diensten B.V.,

gevestigd te Den Haag,
appellante,
hierna te noemen: Aegon,
advocaat: mr. B.W.G. van der Velden te Amsterdam,
tegen

[naam],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem.

Het geding

Voor het eerdere procesverloop verwijst het hof naar zijn tussenarrest van 28 april 2015. In dit tussenarrest is Aegon toegelaten tot bewijslevering. Aegon heeft [geïntimeerde] en diens echtgenote [T] als getuigen doen horen. Het proces-verbaal van deze verhoren bevindt zich bij de stukken. Aegon heeft een memorie na enquête genomen met een productie en [geïntimeerde] een antwoord akte na-enquête.
Vervolgens hebben partijen andermaal de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. In het tussenarrest van 28 april 2015 heeft het hof Aegon toegelaten tot het bewijs van haar stellingen ten aanzien van de verjaring van het beroep op artikel 1:88 BW; in het bijzonder dat [geïntimeerde] reeds vanaf 2001, of een later moment voor 6 augustus 2005 heeft geweten van de effectenleaseovereenkomst van [T] met Aegon.
2. Aegon heeft [geïntimeerde] en [T] als getuigen doen horen. [geïntimeerde] heeft, kort gezegd, verklaard dat de effectenleaseovereenkomst wat meer in het nieuws is gekomen en dat hij een keer tegen [T] heeft gezegd dat het niet slim is dat mensen dat soort contracten sluiten. [T] heeft hem toen verteld dat zij ook een effectenleaseovereenkomst had gesloten. Zij zijn toen samen op het internet gaan kijken om te zien of ze er vanaf konden en hebben een voorbeeldbrief gevonden waarin de overeenkomst werd vernietigd als de toestemming van de echtgenoot ontbrak. [geïntimeerde] heeft toen de vernietigingsbrief aan Aegon gestuurd. Dit is allemaal gebeurd op 6 augustus 2008. [geïntimeerde] en [T] deden in 2001 tot en met 2007 gezamenlijk belastingaangifte. Ieder vulde de eigen gegevens in en dan tekenden beiden. [geïntimeerde] is toen niet opgevallen dat er sprake was van een effectenleaseovereenkomst met een flinke schuld aan Aegon. [geïntimeerde] opende de post van [T] niet en heeft dus ook op die wijze geen kennis genomen van het bestaan van de effectenleaseovereenkomst. [T] heeft een eigen bankrekening en de aan Aegon verschuldigde bedragen zijn betaald van haar bankrekening, aldus de verklaring van [geïntimeerde]. Deze gang van zaken wordt (op wezenlijke punten) bevestigd door de verklaring van [T].
3. Anders dan Aegon betoogt valt in de getuigenverklaringen (in onderling verband en samenhang bezien) onvoldoende steun te vinden voor haar stelling dat [geïntimeerde] betrokken is geweest bij het afsluiten van de effectenleaseovereenkomst. Dit geldt ook voor haar stelling dat [geïntimeerde] in het kader van de gezamenlijke belastingaangiften in de jaren 2001 tot en met 2007 bekend is geworden met de door [T] gesloten effectenleaseovereenkomst. De enkele stelling dat Aegon het volstrekt ongeloofwaardig vindt dat dit niet het geval is geweest is daartoe in elk geval onvoldoende.
4. Het hof acht de getuigenverklaringen voldoende betrouwbaar en (op de wezenlijke onderdelen) consistent. Het hof vindt in elk geval in de verklaringen onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat Aegon is geslaagd in de haar opgedragen bewijslevering. Dat de verklaringen op sommige punten niet geheel overeenkomen doet aan het voorgaande niet af.
5. Grief 4 bouwt voort op de eerdere grieven en strekt tot betoog dat als die slagen ook de veroordeling in het dictum niet in stand kan blijven. Deze grief treft dus geen doel.
6. In grief 5 wordt betoogd dat het onjuist is om de wettelijke rente te berekenen vanaf de datum van de afboeking van de maandelijkse betalingen. [geïntimeerde] heeft Aegon nooit in gebreke gesteld. Er kan dus pas op zijn vroegst vanaf de datum van het vonnis sprake zijn van verzuim in de nakoming van de verbintenis van Aegon (tot terugbetaling uit hoofde van onverschuldigde betaling). Alleen als de ontvanger van de onverschuldigde betaling te kwader trouw is kan deze van rechtswege in verzuim zijn (artikel 6:205 BW). Deze situatie doet zich volgens Aegon hier niet voor.
7. Het hof volgt [geïntimeerde] niet in zijn betoog dat Aegon de betalingen van [T] te kwader trouw heeft aangenomen. Het enkele feit dat Aegon bij het sluiten van de effectenleaseovereenkomst niet heeft onderzocht of [T] gehuwd is, zodat de overeenkomst ook door haar echtgenoot getekend had kunnen worden, levert geen kwade trouw op in de zin van artikel 6:205 BW.
8. Uitgangspunt is derhalve dat de wettelijke rente pas verschuldigd is vanaf het moment dat Aegon in verzuim is met terugbetaling van de door [T] gedane betalingen.
9. In r.o. 2 (h) en (i) van zijn vonnis heeft de kantonrechter als vaststaand feit opgenomen dat de eerste maandtermijn van de leasesom ad € 67,42 verschuldigd was op 1 oktober 2001 en dat [T] maandelijkse betalingen heeft verricht tot 1 juli 2011.
10. Aegon heeft in de conclusie van antwoord (randnummer 6.5) erkend dat [geïntimeerde] de effectenleaseovereenkomst op 6 augustus 2008 heeft vernietigd en Aegon met een termijn van veertien dagen in gebreke heeft gesteld. Dientengevolge kan volgens Aegon pas vanaf 20 augustus 2008 sprake zijn van verzuim in de nakoming van de verplichting tot terugbetaling. Dit standpunt vindt steun in de brief van 6 augustus 2008 en is naar het oordeel van het hof juist.
11. Dit betekent dat grief 5 doel treft voor zover het de wettelijke rente betreft over de betalingen die voor 20 augustus 2008 hebben plaatsgevonden. Het hof zal het vonnis op dit punt vernietigen en over die betalingen de wettelijke rente toewijzen vanaf 20 augustus 2008.
12. Aegon zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag, Sector kanton, Locatie den Haag van 4 december 2013 voor zover het de ingangsdatum van de wettelijke rente betreft,
en
in zoverre opnieuw recht doende:
  • veroordeelt Aegon om al hetgeen door en ten behoeve van [T] krachtens de overeenkomst aan Aegon is betaald aan [T] terug te betalen, onder aftrek van hetgeen Aegon aan [T] heeft voldaan aan dividend, vermeerderd met de wettelijke rente over de voor 20 augustus 2008 gedane betalingen vanaf 20 augustus 2008 en over de na 20 augustus 2008 gedane betalingen telkens vanaf de datum van de afboeking daarvan tot aan die der voldoening;
  • bekrachtigt het vonnis voor het overige;
  • veroordeelt Aegon in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 308,-- aan verschotten en € 2.682,-- aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.M.E. Arpeau, M.M. Olthof en M.C.M. van Dijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 mei 2016 in aanwezigheid van de griffier.