1.8Op 29 maart 2012 heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 68,00 overgemaakt op de rekening van Eneco. Op 3 september 2012, 25 september 2012, 2 november 2012 en 30 november 2012 is telkens een bedrag van € 50,00 overgeboekt en tot slot is een bedrag van € 54,00 overgemaakt op 20 februari 2013. Daarna hebben tot en met november 2015, ook na betalingsherinneringen van Eneco, geen betalingen meer plaatsgevonden.
2. Eneco heeft bij inleidende dagvaarding van 2 juni 2014 (samengevat) gevorderd:
[geïntimeerde] te veroordelen om aan Eneco te voldoen een bedrag van € 2.196,10 te vermeerderen met wettelijke rente, alsmede een bedrag van € 54,- per maand of gedeelte daarvan dat [geïntimeerde] na 1 juni 2014 warmte geleverd zal krijgen;
Eneco te machtigen, bij niet tijdige en volledige voldoening van de verschuldigde bedragen binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis, de warmtelevering aan [geïntimeerde] te onderbreken;
[geïntimeerde] in dat geval te veroordelen om aan Eneco te voldoen een bedrag van € 144,- aan afsluitingskosten;
te bepalen dat Eneco niet tot heraansluiting zal behoeven over te gaan indien [geïntimeerde] aan Eneco niet alle door haar geleden schade heeft vergoed;
[geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van het geding.
3. Bij vonnis van 20 februari 2015 heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen. Daartoe is – kort weergegeven - overwogen dat Eneco verzuimd heeft een op 19 februari 2012 door [geïntimeerde] gedane betaling ad € 2.000,49 in de vordering te verdisconteren zodat de bodem aan de vordering van Eneco is komen te ontvallen.
4. In hoger beroep heeft Eneco (na eisvermeerdering) gevorderd, het vonnis waarvan beroep te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] te veroordelen om aan Eneco te voldoen een bedrag van € 3.378,91 te vermeerderen met wettelijke rente, alsmede een bedrag van € 58,- per maand of gedeelte daarvan dat [geïntimeerde] na 1 december 2015 warmte geleverd zal krijgen, de vorderingen b) tot en met d) alsnog toe te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen Eneco ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan en met veroordeling van de proceskosten in beide instanties.
5. Volgens de eerste grief heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat [geïntimeerde] een officieel bankafschrift heeft overgelegd waarop de door hem gestelde betaling aan Eneco staat vermeld en waaruit niet blijkt dat de betaling zou zijn gestorneerd. De tweede grief is gericht tegen het oordeel dat [geïntimeerde] voldoende heeft aangetoond de gestelde betaling te hebben gedaan. Volgens de derde grief is ten onrechte geoordeeld dat het op de weg van Eneco had gelegen haar betwisting van de ontvangst van de betaling nader te onderbouwen. De vierde grief richt zich tegen het oordeel dat door de betaling de bodem aan de vordering van Eneco is komen te ontvallen. De vijfde grief ziet op de proceskostenveroordeling. De grieven, waarmee het oordeel van de kantonrechter omtrent de gestelde betaling door [geïntimeerde] van € 2.000,49 wordt aangevochten, lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
6. Het hof stelt voorop dat ingevolge art. 6:114 lid 2 BW een girale betaling pas voltooid is door bijschrijving op de rekening van de schuldeiser. De bewijslast van de betaling rust op [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft weliswaar een bankafschrift in het geding gebracht waaruit zou volgen dat een bedrag van € 2.000,49 van zijn bankrekening is afgeschreven, doch hieruit volgt nog niet dat het bedrag op de rekening van Eneco is bijgeschreven. Eneco heeft immers gemotiveerd betwist dat zij het bedrag heeft ontvangen. Zij heeft daartoe dagafschriften van 17 en 20 februari 2012 van haar bankrekening overgelegd en een verklaring van een bankmedewerker van ING-bank waaruit volgt dat in de periode 1 februari 2012 tot en met 17 september 2015 geen bedrag van € 2.000,49 is bijgeschreven op de rekening van Eneco. Daarbij komt dat de gestelde betaling niet goed valt te rijmen met de inhoud van de brieven die [geïntimeerde] heeft gestuurd op 30 januari 2012, 30 maart 2012 en 18 november 2012. [geïntimeerde] heeft daarin immers geen enkele melding gemaakt van de betaling van € 2.000,49. Het enkele (niet gewaarmerkte) bankafschrift vormt, mede in dat licht bezien, onvoldoende onderbouwing voor de gestelde betaling. Bewijs dat het geld door Eneco is ontvangen (bijvoorbeeld door een betalingsonderzoek door zijn bank) heeft [geïntimeerde] niet geleverd en evenmin (concreet) aangeboden. Aan het algemene bewijsaanbod gaat het hof voorbij omdat dit niet voldoet aan de in hoger beroep te stellen eisen.
7. Uit het voorgaande volgt dat de grieven slagen en dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. Dat betekent dat opnieuw beoordeeld moet worden, met inachtneming van hetgeen [geïntimeerde] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft aangevoerd, of de vorderingen van Eneco toewijsbaar zijn. [geïntimeerde] heeft ter betwisting van de hoogte van de vordering van Eneco aangevoerd dat er betalingen zijn afgeboekt op facturen waarvoor deze betalingen niet bedoeld waren, waardoor steeds opnieuw incassokosten in rekening werden gebracht. Voorts heeft hij betoogd dat de gecorrigeerde nota 2011 niet juist is opgesteld. [geïntimeerde] heeft echter nagelaten zijn standpunten nader en concreet toe te lichten zodat deze stellingen voor het hof niet controleerbaar zijn en derhalve buiten beschouwing moeten worden gelaten. Het hof merkt daarbij wel nog op dat in de door Eneco gegeven specificatie van de vordering geen incassokosten zijn opgenomen. Voor zover [geïntimeerde] zich in eerste aanleg erop heeft beroepen dat hij een bedrag van € 1.395,48 zou terugkrijgen van Eneco (zie 1.5), oordeelt het hof dat uit de in 1.4 weergegeven brief duidelijk volgt dat dit bedrag zou worden verrekend, hetgeen strookt met het bepaalde in artikel 6:127 BW, en dat per saldo nog een door [geïntimeerde] te betalen bedrag bleef openstaan.
8. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van Eneco, zoals die in hoger beroep zijn vermeerderd en voor het overige niet zijn weersproken, zullen worden toegewezen als na te melden. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] in de kosten van zowel het hoger beroep als de eerste aanleg worden veroordeeld.