BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de uithuisplaatsing van de minderjarigen voor de periode van 20 augustus 2015 tot 6 augustus 2016 bij de vader, de benoeming van een bijzondere curator en het verzoek om een deskundigenbericht.
2. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking deels te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing af te wijzen;
- het verzoek een bijzonder curator te benoemen zoals gedaan en onderbouwd in eerste aanleg toe te wijzen;
- het verzoek om een deskundigenbericht zoals verzocht en onderbouwd in eerste aanleg toe te wijzen;
- of een andere beslissing in goede justitie te nemen.
3. De gecertificeerde instelling verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking, af te wijzen.
4. De vader verzoekt, zo begrijpt het hof, de verlenging van de uithuisplaatsing te bekrachtigen.
5. De moeder voert het volgende aan. De moeder heeft al sinds de plaatsing van de minderjarigen bij de vader geen contact meer met hen, en uit de stukken blijkt dat het de vader niet is gelukt om de minderjarigen zodanig te stimuleren en begeleiden dat het beter met hen gaat. Integendeel, het is al die tijd niet gelukt om het contact tussen moeder en kinderen te herstellen. Daarnaast presteren beide minderjarigen, en vooral [minderjarige 2] , thans ver onder hun kunnen op school en heeft de school grote zorgen over [minderjarige 2] . De moeder is leerkracht en zou de minderjarigen uitstekend kunnen begeleiden in de schoolgang. De moeder stelt voorts dat haar woning op orde is. De moeder concludeert dat thuisplaatsing bij haar in dezen relatief de beste optie is, die er toe zal leiden dat de minderjarigen weer met beide ouders contact hebben, maar ook met hun Franse familie. Bovendien zal thuisplaatsing goed zijn voor de culturele- en eigen identiteit van de minderjarigen en voor hun welzijn, cognitieve en emotionele ontwikkeling.
Ter zitting heeft de moeder gesteld dat zij haar fouten erkent maar dat zij ook de erkenning van haar moederschap wenst. Volgens de moeder is duidelijk gebleken hoe onmachtig de vader is om het effect van zijn eigen handelen te zien. Hij erkent niet dat de minderjarigen in een loyaliteitsconflict zitten en heeft meer moeite met de moeder dan de moeder met hem. De uithuisplaatsing brengt niet de verbetering die het zou moeten brengen en de minderjarigen zijn meer dan ooit verwijderd van hun moeder. De uithuisplaatsing werkt derhalve averechts en duurt te lang, aldus de moeder.
6. De gecertificeerde instelling verweert zich daartegen als volgt. De moeder lijkt met haar verzoek om thuisplaatsing voorbij te gaan aan het lijden van de minderjarigen als gevolg van het loyaliteitsconflict waarin zij zich bevinden. Een wijziging van verblijfplaats zal dit loyaliteitsconflict niet opheffen. Daarnaast geven de minderjarigen aan last te hebben van herinneringen aan gebeurtenissen in de periode dat zij nog bij de moeder woonden. De moeder ontkent deze ervaringen grotendeels en kan daarover niet spreken zonder de vader in een negatief daglicht te plaatsen. De gewenste behandeling van [minderjarige 1] is niet van de grond gekomen omdat zij behandeling als belastend lijkt te ervaren en daarom afwijst. De gewenste behandeling van [minderjarige 2] is niet van de grond gekomen omdat zij die weigerde. Het lukt de vader niet om te gaan met de weerstand die de minderjarigen laten zien en ze gerust te stellen over contact met de moeder. De gecertificeerde instelling heeft de indruk dat de vader persoonlijk spanning ervaart over eventueel contactherstel tussen de moeder en de minderjarigen en dat hij deze spanning bewust of onbewust op de minderjarigen projecteert. De vader heeft aangegeven hiervoor handvatten te willen krijgen, en onlangs is gezinsbegeleiding gestart. Ook heeft de vader therapie gericht op de wijze waarop hij kan omgaan met de moeder en hij hoopt op deze wijze een positieve bijdrage te leveren aan het opheffen van het loyaliteitsconflict voor de minderjarigen. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling naar voren gebracht dat nog steeds sprake is van een bedreigde ontwikkeling van de minderjarigen. Het lukt de ouders nog onvoldoende om te communiceren. Het gedrag van de moeder beïnvloedt de minderjarigen en de moeder legt de verantwoordelijkheid van de situatie bij de vader. Daarnaast ziet de vader onvoldoende in dat sprake is van een loyaliteitsconflict bij de minderjarigen. [minderjarige 1] houdt zich steeds meer afzijdig, kan goed aangeven wat zij wil, en lijkt zich goed sociaal en emotioneel te ontwikkelen. [minderjarige 2] heeft meer last, en had dat ook in het verleden, van het gedrag van de moeder. Zij doet wat mensen graag willen dat zij doet. Uit de manier waarop zij spreekt, blijkt dat er veel innerlijke strijd is. Zij uit dat door zichzelf te beschadigen. De uithuisplaatsing is nog steeds noodzakelijk. In de basis is de vader in staat om rust en stabiliteit te bieden aan de minderjarigen en dat moet zo blijven. Ook de minderjarigen geven zelf aan bij de vader te willen zijn, ondanks het loyaliteitsconflict. De moeder gaat voorbij aan de beleving van de situatie door de minderjarigen.
8. De vader betwist dat hij onvoldoende rekening houdt met het loyaliteitsconflict van de minderjarigen. Dat is het enige punt waarop de vader van mening verschilt met de gecertificeerde instelling. Volgens de vader willen de minderjarigen de moeder om diverse redenen, met name door de gedragingen van de moeder, niet zien. De vader betwist voorts dat hij de minderjarigen in volwassen zaken betrekt. Daarnaast stimuleert hij het contact tussen de minderjarigen en de moeder en de Franse familie, dit contact moet wel veilig en voorspelbaar zijn en in balans met wat de minderjarigen willen en aankunnen. Volgens de vader blokkeert de strijd van de moeder, het zich niet houden aan de schriftelijke aanwijzingen door haar en haar houding jegens hem, elke vorm van contactherstel.
9. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter de duur telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
10. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting komt het hof tot het oordeel dat de kinderrechter op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals hij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andersluidend oordeel moeten leiden. Daarnaast neemt het hof nog het volgende in aanmerking. De strijd tussen beide ouders, alsmede de ontwrichte communicatie tussen hen, vormt nog steeds een bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarigen. Het gedrag van de moeder beïnvloedt de minderjarigen en zij legt de verantwoordelijkheid van de situatie volledig bij de vader. De vader ziet onvoldoende in dat sprake is van een loyaliteitsconflict bij de minderjarigen. Uit de overgelegde stukken is naar het oordeel van het hof duidelijk naar voren gekomen dat de minderjarigen zeer worden belast door deze situatie.
De minderjarigen wonen nu echter bijna twee jaar bij de vader. Zij voelen zich daar prettig en zijn daar ingegroeid en geworteld. Daarbij hebben beide minderjarigen tijdens het kindgesprek aan het hof te kennen gegeven dat het voor hen evident is dat zij bij de vader willen blijven. Ook de gecertificeerde instelling heeft gesteld dat de vader in de basis goed is voor de minderjarigen, zij het dat ook de vader niet goed in staat is om de minderjarigen uit de strijd te halen. Dat verandert echter niet dat de minderjarigen op dit moment op hun plaats zijn bij de vader. Het hof acht het op dit moment dan ook onwenselijk dat de minderjarigen op dit moment weer bij de moeder zouden worden geplaatst. Zeker nu er op dit moment helemaal geen contact plaatsvindt tussen de moeder en de minderjarigen en ook de opbouw van dit contact moeizaam verloopt. Het hof zal de bestreden beschikking voor zover het de verlenging van de uithuisplaatsing betreft, dan ook in het belang van de minderjarigen bekrachtigen.
11. De moeder stelt dat er een belangenconflict is tussen de ouders, daarin bestaande dat de moeder omgang met de minderjarigen en thuisplaatsing van de minderjarigen wil, terwijl de vader vindt dat contact tussen moeder en kinderen niet nodig is en wenst dat de minderjarigen bij hem blijven. De moeder stelt voorts dat de gecertificeerde instelling niet in staat is de belangen van de minderjarigen te behartigen en wijst er in dat kader op dat het belang van de minderjarigen gediend is bij omgang met hun moeder en met hun familie moederszijde. De afgelopen jaren is de gecertificeerde instelling er niet in geslaagd dat te bewerkstelligen, als gevolg waarvan de minderjarigen geen Frans meer spreken, de moeder door hen is verstoten en zij hun potentie niet waarmaken. De gecertificeerde instelling is bovendien niet neutraal en houdt een eigen visie na op de mogelijkheden tot contactherstel, die niet gedeeld wordt door de GGZ. Ter zitting heeft de moeder voorgesteld om de psychologe mevrouw [naam 3] uit [woonplaats 3] te benoemen als bijzondere curator.
12. De gecertificeerde instelling stelt goed in staat te zijn om de belangen van de minderjarigen te behartigen. Het uitblijven van contact tussen de moeder en de minderjarigen is een gevolg van het visieverschil tussen de ouders, het loyaliteitsconflict van de minderjarigen en de negatieve herinneringen van de minderjarigen aan het verleden. Alleen als de ouders met elkaar tot overeenstemming komen, kan het loyaliteitsconflict van de minderjarigen worden opgeheven en kan er ruimte komen voor contactherstel. De gecertificeerde instelling concludeert dat het verzoek van de moeder om benoeming van een bijzondere curator op goede gronden is afgewezen. Ter zitting bij het hof heeft de gecertificeerde instelling verklaard toch open te staan voor het benoemen van een bijzondere curator.
13. De vader kan zich vinden in het benoemen van een bijzondere curator, mits de minderjarigen een goed gevoel bij hem of haar hebben.
14. Het hof kan zich in deze zaak, waarin sprake is van een voortdurende strijd tussen de ouders waar de minderjarigen onder lijden, voorstellen dat er een functie zou kunnen zijn voor een bijzondere curator. Echter, voor een beslissing omtrent de uithuisplaatsing is een rapport of advies van een bijzondere curator niet noodzakelijk. Daarbij zou aanhouding van deze zaak in afwachting van een dergelijk rapport niet in het belang van de minderjarigen, die behoefte hebben aan rust en duidelijkheid, zijn. Verder is de gezinsvoogd die vanuit de gecertificeerde instelling is aangesteld, een neutrale persoon die tot taak heeft de belangen van de minderjarigen te behartigen. Naar het oordeel van het hof bestaat onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat de stem van de minderjarigen onvoldoende voor het voetlicht wordt gebracht in de procedures omtrent de uithuisplaatsing. Uit het voorgaande volgt dat het hof het verzoek van de moeder tot het benoemen van een bijzondere curator zal afwijzen.
Onderzoek ex artikel 202 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
15. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte niet inhoudelijk heeft beslist over het verzoek om een deskundigenbericht. Dat de rechtbank het verzoek niet noodzakelijk vindt, acht de moeder geen juiste grond voor een afwijzing, nu noodzakelijkheid geen vereiste is voor toepassing van artikel 202 Rv. De moeder stelt voorts dat een deskundigenonderzoek wel degelijk noodzakelijk is, nu de afgelopen jaren zich kenmerken door goede voornemens en hoopvolle perspectieven, maar de situatie de facto alleen maar verslechtert. Afwijzing van het verzoek om nader onderzoek heeft tot gevolg dat er weer niets gebeurt, anders dan verdere beschadiging van de minderjarigen.
16. De gecertificeerde instelling stelt dat duidelijk is wat de aard van de problematiek van de minderjarigen is. De verschillende betrokken zorgaanbieders – te weten de GGZ, Cardea en de gecertificeerde instelling – hebben daarover ook overeenstemming. De gecertificeerde instelling zoekt voortdurend afstemming met interne en externe deskundigen over de te plegen interventies en de in te zetten hulpverlening. De gecertificeerde instelling concludeert dat het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek op goede gronden is afgewezen.
17. Het hof overweegt als volgt. Het hof begrijpt het verzoek van de moeder aldus dat zij in plaats van een beroep te doen op artikel 202 Rv een beroep doet op artikel 810a lid 2 Rv. Dit artikel bepaalt dat in zaken betreffende kinderbeschermingsmaatregelen, zoals in casu het geval is, de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a lid 2 Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
18. Naar het oordeel van het hof is niet voldaan aan alle hiervoor genoemde voorwaarden. De moeder heeft weliswaar een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek gedaan om nader onderzoek te verrichten, maar naar het oordeel van het hof is sprake van een situatie waarin de belangen van de minderjarigen zich tegen een dergelijk onderzoek, waarbij zowel de moeder als de minderjarigen worden betrokken, verzetten. Zoals hiervoor reeds is overwogen is sprake van een voortdurende strijd tussen de ouders welke strijd zorgt voor veel onrust bij en belasting van de minderjarigen. Zij voelen de situatie en de onrust aan. Gelet op het voorgaande en nu uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat door de hele situatie [minderjarige 1] – onder meer – afzijdig gedrag vertoont en [minderjarige 2] zichzelf beschadigt waarvoor zij binnenkort behandeling van een psycholoog zal krijgen, is het hof van oordeel dat het verzoek van de moeder om een nader deskundigenonderzoek, waarbij voor de uitvoering van het verzochte deskundigenonderzoek de medewerking van de minderjarigen nodig is, strijdig is met het belang van de minderjarigen. Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen.
19. Dit leidt tot de volgende beslissing.