In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Den Haag, betreft het een hoger beroep over de vergoeding van het geneesmiddel infliximab door zorgverzekeraars aan een apotheek. De appellanten, Sprint Holding B.V. en White Dolphin Farma B.V., hebben een bedrag van € 10.579,56 gedeclareerd voor een verzekerde met een specifiek polisnummer. De centrale vraag in deze procedure is of deze verzekerde voorafgaand aan de behandeling met infliximab is behandeld met een antibioticum, wat een vereiste is voor de vergoeding door de zorgverzekeraar.
Het hof heeft eerder op 29 december 2015 een tussenarrest gewezen en heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten verder toe te lichten. De appellanten hebben aangevoerd dat de verzekerde wel degelijk met een oraal antibioticum is behandeld, en hebben bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van hun claim. Achmea, de zorgverzekeraar, heeft echter betwist dat er sprake was van een behandeling met antibiotica en heeft bewijs aangeboden om haar standpunt te onderbouwen.
Het hof heeft in het tweede tussenarrest geoordeeld dat de eerdere beslissing om de appellanten te veroordelen tot terugbetaling van het gedeclareerde bedrag op een onjuiste feitelijke grondslag berustte. Achmea is in de gelegenheid gesteld om aanvullende bewijsstukken in te dienen. Het hof heeft benadrukt dat de bewijslast bij Achmea ligt en dat zij moet aantonen dat de verzekerde niet met antibiotica is behandeld voordat infliximab werd toegediend. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en bewijslevering.