Uitspraak
uitspraak d.d. 13 april 2016
de erven [X] te [Z] , belanghebbenden,
Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
Loop van het geding in hoger beroep
KWIJTING
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven [X] tegen de heffingsambtenaar van de belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland (BSGR) over de vastgestelde waarde van een woning op de waardepeildatum van 1 januari 2013. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 195.000, wat door de belanghebbenden als te hoog werd betiteld. De Rechtbank Den Haag had het beroep van de belanghebbenden ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep gingen. De mondelinge behandeling vond plaats op 2 maart 2016, waarbij partijen aanwezig waren.
De belanghebbenden, bestaande uit de erven van erflater [X], voerden aan dat de woning op de waardepeildatum te hoog was gewaardeerd en stelden dat de waarde op € 135.000 moest worden vastgesteld. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde door middel van een taxatieverslag en vergelijkingsobjecten. De Rechtbank had geoordeeld dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld, maar het Hof kwam tot een andere conclusie.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast had voldaan, omdat hij geen onderbouwing had gegeven voor de gehanteerde rekenprijzen en correctiefactoren. Het Hof schatte de waarde van de woning op € 175.000, rekening houdend met de verkoopprijs van vergelijkingsobjecten en de omstandigheden van de verkoop. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, verklaarde het beroep gegrond en stelde de waarde van de woning vast op € 175.000, met een bijbehorende vermindering van de aanslagen. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbenden.