ECLI:NL:GHDHA:2016:1180

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
DH 32-2016
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen mr. J.C. Toorman wegens gebrek aan vooringenomenheid

In deze zaak heeft verzoekster op 28 januari 2016 een schriftelijk verzoek tot wraking ingediend tegen mr. J.C. Toorman, rolraadsheer in het gerechtshof Amsterdam. Dit verzoek volgde op een rolbeslissing van 19 januari 2016, waarbij de rolraadsheer de akte van verzoekster had geweigerd. Verzoekster stelde dat deze beslissing niet gemotiveerd was en dat er sprake was van schijn van partijdigheid. De wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag heeft het verzoek op 19 februari 2016 behandeld, waarbij zowel verzoekster als mr. Toorman aanwezig waren. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van mr. Toorman. De rolbeslissing betrof een administratieve voortgang van de hoofdzaak en niet een inhoudelijk oordeel. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van mr. Toorman afgewezen en verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking van de achterliggende zittingscombinatie. De beslissing is genomen op 15 april 2016 en uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer: DH 32-2016
Zaaknummer hoofdzaak: 200.181.753/01
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 15 april 2016
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking in de hoofdzaak met genoemd zaaknummer van:

[verzoekster],

wonende te [woonplaats],
verzoekster,
hierna te noemen: [verzoekster],
advocaat: [verzoekster]

Het geding

[verzoekster] heeft op 28 januari 2016 een schriftelijk verzoek tot wraking (met producties), gedateerd 27 januari 2016, ingediend tegen mr. J.C. Toorman, rolraadsheer in het gerechtshof Amsterdam in de procedure met zaaknummer 200.181.753/01 tussen enerzijds [verzoekster] en anderzijds de Orde van Advocaten Noord-Holland (hierna: de Orde) en mr. M.M. Brink, in haar hoedanigheid van deken (hierna: de deken).
Bij beslissing tot verwijzing van 2 februari 2016 heeft de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam in het kader van de ‘pilot externe wrakingskamer’ de wrakingszaak op grond van artikel 62b Wet op de rechterlijke Organisatie ter verdere behandeling verwezen naar de
wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag.
De wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag heeft de mondelinge behandeling van het verzoek bepaald op 19 februari 2016. [verzoekster] en mr. Toorman, alsmede de Orde van Advocaten Noord-Holland en mr. M.M. Brink zijn van de behandeling op deze datum op de hoogte gebracht.
Bij e-mail van 17 februari 2016 heeft mr. Toorman zijn reactie op het verzoekschrift aan het hof gestuurd.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek op 19 februari 2016 ter zitting behandeld. Aldaar is verschenen: [verzoekster].
Ter zitting heeft de wrakingskamer de uitspraak bepaald op uiterlijk 4 maart 2016. In verband met een door [verzoekster] op 22 februari 2016 ingediend wrakingsverzoek tegen de wrakingskamer is de uitspraak aangehouden totdat op laatstgenoemd wrakingsverzoek is beslist. Na de beslissing van de wrakingskamer van hof Den Haag (in andere samenstelling) van 1 april 2016 is de uitspraak in de onderhavige zaak nader bepaald op heden.

De feiten

[verzoekster] is bij appeldagvaarding (met daarin opgenomen de grieven) van 9 november 2015 in appel gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 12 oktober 2015. De zaak is ter rolle van 15 december 2015 aangebracht.
Ter rolle van 15 december 2015 hebben de Orde en de deken een memorie van antwoord genomen.
Bij brief (akte) van 18 januari 2016 heeft [verzoekster] gereageerd op de memorie van antwoord.
Bij rolbeslissing van 19 januari 2016 heeft de rolraadsheer de brief (akte) van 18 januari 2016 geweigerd.
[verzoekster] heeft bij brief van 21 januari 2016 bezwaar aangetekend tegen de rolbeslissing van 19 januari 2016.
Bij rolbeslissing van 25 januari 2016 heeft rolraadsheer mr. Toorman beslist dat het bezwaar geen aanleiding vormt om de eerdere rolbeslissing te herzien.

Het wrakingsverzoek

1. [verzoekster] heeft verzocht mr. Toorman alsmede de achterliggende, voor [verzoekster] onbekende, zittingscombinatie te wraken. De argumenten van [verzoekster] kunnen als volgt worden samengevat. De rolbeslissing van 19 januari 2016 is niet gemotiveerd. Verder had niet mr. Toorman maar de achterliggende zittingscombinatie moeten beslissen op het bezwaar van [verzoekster] van 18 januari 2016. De beslissing om rolraadsheer Toorman hierover te laten beslissen is volgens [verzoekster] zo onbegrijpelijk dat daaruit de schijn van partijdigheid moet worden afgeleid. Daarnaast heeft het hof zich niet gehouden aan het rolreglement. Het hof had gelet op de spoedeisendheid van de procedure op 15 december 2015 direct een pleidooidatum moeten reserveren. Daarbij had het hof een pleidooidatum moeten reserveren liggend voor 15 maart 2016. Dit vanwege het grote belang van [verzoekster] om een uitspraak krijgen vóór de behandeling van haar zaak bij het Hof van Discipline op 14 maart 2016.
Volgens [verzoekster] gaat het niet om administratieve beslissingen, maar beslissingen die ingrijpen in de rechten van [verzoekster]. Het gaat dan ook om de beslissingen van het hof en niet alleen van de rolrechter.

De reactie van de raadsheer

2. Mr. Toorman heeft niet in de wraking berust. De reactie van mr. Toorman kan als volgt worden samengevat.
Bij de op 19 januari 2016 genomen rolbeslissing is de door [verzoekster] ingediende akte geweigerd omdat deze een uitvoerige reactie bevatte op grote delen van de voorafgaande memorie van antwoord. De akte was niet een akte als bedoeld in artikel 82 lid 1 Rv, en nader gedefinieerd in artikel 1.2 sub g van het rolreglement van het Gerechtshof Amsterdam, maar een verkapte memorie. [verzoekster] is, zoals gebruikelijk, in de gelegenheid gesteld om alsnog een akte in te dienen die niet als een verkapte memorie zou kunnen worden aangemerkt. De stelling van [verzoekster] dat de rolbeslissing onvoldoende is gemotiveerd is onterecht. Gelet op de aard van een rolbeslissing bestond er geen aanleiding om [verzoekster] verder te informeren omtrent de eisen die aan een akte worden gesteld.
Dat, zoals door [verzoekster] is gesteld, een voltallige zittingscombinatie een beslissing op haar bezwaar had moeten nemen, is onjuist. Het betrof een beslissing die door een rolrechter moet worden genomen. Er was geen sprake van een achterliggende zittingscombinatie.
Dat niet is beslist op het verzoek van [verzoekster] om een (snelle) pleidooidatum te bepalen is gelegen in het feit dat [verzoekster] eerst de gelegenheid diende te krijgen om een akte in te dienen.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

3. Ingevolge artikel 36 Rv kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De rechter wordt geacht onpartijdig te zijn. Een partij die stelt dat dit niet het geval is, dient feiten en omstandigheden aan te voeren en - zo nodig - te bewijzen/aannemelijk te maken die de conclusie kunnen dragen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de wrakingskamer van oordeel dat ten aanzien van mr. Toorman niet van omstandigheden is gebleken die een aanwijzing opleveren dat sprake is van vooringenomenheid of van schijn van vooringenomenheid. Daartoe wordt overwogen dat de (rol)beslissing die mr. Toorman als rolraadsheer op 19 januari 2016 heeft genomen en bij rolbeslissing op 25 januari 2016 heeft bevestigd, de administratieve voortgang van de hoofdzaak en niet een inhoudelijk oordeel over die zaak, betreffen. De beslissing behoefde geen uitvoerige motivering of inhoudelijk oordeel van de voltallige zittingscombinatie. Gelet op het bepaalde in artikel 1.2 sub g van het rolreglement van het Gerechtshof Amsterdam, was de beslissing niet onbegrijpelijk. Uit de beslissing spreekt dan ook geen subjectieve partijdigheid van de rolraadsheer jegens [verzoekster], althans vloeit niet voort dat de bij [verzoekster] bestaande vrees van partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Dat [verzoekster], zoals zij stelt, er groot belang bij had om alle leugens en misleidingen in de memorie van antwoord te weerleggen, maakt dit niet anders. [verzoekster] had de mogelijkheid haar standpunt bij pleidooi aan de meervoudige kamer kenbaar te maken. Ook uit de – volgens [verzoekster] – te late vaststelling van een pleidooidatum kan geen (schijn van) vooringenomenheid worden afgeleid. Ook hier gaat het om een administratieve beslissing over de zaak en niet om een inhoudelijk oordeel. De omstandigheid dat [verzoekster] groot belang had bij een eerdere dan de gereserveerde pleidooidatum, doet daaraan niet af. Dit leidt tot de conclusie dat het verzoek tot wraking voor zover gericht tegen mr. Toorman zal worden afgewezen.
Nu niet is gebleken dat sprake is geweest van een voltallige zittingscombinatie, zal de wrakingskamer [verzoekster] in haar verzoek om deze te wraken, niet-ontvankelijk verklaren.

Beslissing

Het hof:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. J.C. Toorman af;
- verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking van de achterliggende zittingscombinatie.
Dit arrest is gewezen door mrs. mrs. T.E. van der Spoel, M.J. van der Ven en W.M.G. Visser en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 april 2016 in aanwezigheid van de griffier.
Mr. Van der Spoel is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.