Behoefte en behoeftigheid vrouw
4. De vrouw betoogt dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek om partneralimentatie heeft afgewezen. Zij heeft, anders dan de rechtbank overweegt, haar behoefte wel aangetoond. Zij heeft naast een behoeftelijst ook bewijsstukken overgelegd van haar uitgavenposten, dit zijn geen abnormale of hoge uitgaven. De vrouw heeft een inkomen dat € 20,- hoger is dan de bijstandsnorm van een alleenstaande. Ten tijde van het huwelijk hadden partijen daarnaast een inkomen uit het bedrijf van de man van € 60.000,-. De vrouw is dus een hogere welstand gewend dan bijstandsniveau. De vrouw heeft altijd voor de kinderen van partijen gezorgd en de man heeft hierdoor zijn bedrijf kunnen opbouwen.
De rechtbank heeft de voorlopige partneralimentatie vastgesteld op € 425,- bruto per maand bij een behoefte van € 2.029,- bruto per maand, maar bij deze berekening is rekening gehouden met betaling door de man van de lasten van de woning waar de vrouw en de kinderen woonde. Inmiddels is de woning verkocht en de man heeft derhalve geen dubbele woonlasten meer. De vrouw heeft haar eigen woonlasten. Daarnaast betaalt de man alleen nog voor de jongste twee kinderen van partijen een bijdrage van € 250,- per maand. De kosten van het oudste kind van partijen komen voor rekening van de vrouw.
De vrouw heeft een inkomen van netto € 964,47 per maand en is niet in staat om haar werkzaamheden uit te breiden omdat de bakkerswinkel waar zij werkt niet meer uren heeft. Daarnaast heeft zij de zorg voor de kinderen van partijen.
De vrouw stelt dat de volgende lasten tot haar behoefte moeten worden gerekend:
- aflossing lening ouders en zus van € 75,- per maand.
5. De man voert aan dat de vrouw heeft nagelaten de lijst met bewijsstukken waarnaar de rechtbank verwijst, over te leggen in hoger beroep zodat de man hierop geen verweer kan voeren. Volgens de man blijkt uit de stukken die de vrouw wel heeft overgelegd dat zij in haar eigen behoefte kan voorzien. De vrouw kan niet volstaan met een verwijzing naar de Hofnorm zonder deze te onderbouwen. Voor zover de vrouw een hogere behoefte heeft dan aannemelijk gemaakt in eerste aanleg, dient volgens de man gekeken te worden naar de verdiencapaciteit van de vrouw. De man meent dat de vrouw een inspanningsverplichting heeft om eigen inkomen te verwerven. Haar verdiencapaciteit is ten minste zo hoog als de huwelijks gerelateerde behoefte.
De man betwist de door de vrouw gestelde behoefte van € 2.029,- bruto per maand en begrijpt niet waarom zij dan nog verlangt dat een partneralimentatie van € 1.800,- bruto per maand wordt vastgesteld. De man verzoekt de vrouw om haar salarisstroken over 2015 over te leggen.
De man betwist voorts dat de vrouw de kosten van het oudste kind van partijen voldoet. Daarnaast stelt de man dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij elders werk heeft proberen te vinden.
Wat betreft de kosten van de auto die de vrouw opvoert stelt de man dat de vrouw die niet onderbouwt. Ook toont zij niet aan dat zij een auto nodig heeft. Daarbij betwist de man de leningen van de vrouw.
6. Het hof overweegt als volgt. Bij de bepaling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde (HR 19 december 2003, LJN AM2379, NJ 2004/140 en Hoge Raad 3 september 2010, LJN: BM7050, NJ 2010/473).
7. Ter staving van haar huwelijksgerelateerde behoefte heeft de vrouw in hoger beroep als bijlage 6 bij het V-formulier van 2 november 2015, ingekomen bij het hof op 3 november 2015, een behoeftelijst overgelegd met een totale maandelijkse netto behoefte van € 2.242,-. Deze behoeftelijst is ter zitting met partijen doorgenomen. Tussen partijen is vast komen te staan dat de dubbeltellingen in de behoeftelijst eruit moeten worden gehaald. Het betreft:
- € 33,- per maand
Andere bijzondere woonlasten 1onder het kopje Huisvesting,
- € 66,- per maand
Andere lasten 2onder het kopje Verzekeringen en onderhoud woning, en
- € 100,- per maand
Andere lasten 2onder het kopje Dagelijks levensonderhoud.
Verder zijn partijen het erover eens geworden dat voor wat betreft de kosten van de maandelijkse boodschappen uitgegaan wordt van een bedrag van € 195,70 per maand in plaats van € 500,- per maand en dat de kosten voor het openbaar vervoer van € 50,- per maand buiten beschouwing moeten blijven.
Voorts staan de volgende maandelijkse posten nog ter discussie:
€ 80,- per maand kabeltelevisie;
€ 95,- per maand andere vaste uitgaven onder het kopje Vaste uitgaven;
€ 175,- per maand vakantie onder het kopje Ontspanning;
€ 50,- per maand sportvereniging;
€ 180,- per jaar voetbal [minderjarige] ;
8. Het hof overweegt ten aanzien van voornoemde posten als volgt:
a. a) het hof acht € 80,- per maand voor alleen kabeltelevisie een erg hoog bedrag. Nu de vrouw ook geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van deze lasten, acht het hof het redelijk om rekening te houden met een bedrag van € 60,- per maand;
b) nu de vrouw deze kosten niet heeft onderbouwd met stukken, laat het hof deze kostenpost van € 95,- per maand buiten beschouwing;
c) gezien de gemotiveerde betwisting van de man van de door de vrouw opgevoerde kosten voor vakantie (partijen gingen volgens de man ten tijde van het huwelijk naar een stacaravan in Kroatië of kamperen in Nederland en Duitsland) acht het hof een bedrag van € 100,- per maand redelijk om te reserveren voor vakantie;
d) nu de vrouw deze kosten niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd, zal het hof deze kosten van € 50,- per maand buiten beschouwing laten;
e) deze kosten zullen buiten beschouwing worden gelaten nu het geen kosten van de vrouw zelf betreffen.
9. Gelet op voornoemde uitgaven becijfert het hof de totale netto behoefte van de vrouw op € 1.449,- per maand. In de beschikking van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 ECLI:NL:HR:2015:3011 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop aangemerkt moeten worden als inkomensondersteuning. Op basis van voormelde beschikking van de Hoge Raad moet deze inkomensondersteuning bij het netto inkomen van de vrouw worden opgeteld. Door de inkomensondersteuning wordt dus in beginsel de behoefte van de vrouw lager, dit is een mogelijk indirect effect van de beschikking van de Hoge Raad. Het ontvangen van partneralimentatie is van invloed op de omvang van het verzamelinkomen en dus op de hoogte van het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop. Een verlaging van het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop heeft weer een effect op de aanvullende behoefte aan partneralimentatie. Er ontstaat als het ware een cirkel berekening die niet te doorbreken is. Uit de beschikking van de Hoge Raad van 27 januari 1995 NJ 1995/295 volgt dat gezien de aanvullende aard van de huursubsidie deze subsidie bij de berekening van haar netto behoefte hiermee geen rekening moet worden gehouden. Nu het kind gebonden budget en de alleenstaande ouderkop eveneens een aanvullend karakter hebben houdt het hof bij de berekening van de behoefte van de vrouw geen rekening met deze inkomensafhankelijk inkomensondersteuning. Rekening houdende met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting bedraagt de bruto behoefte van de vrouw € 1.807,- bruto per maand. 10. Wat de behoeftigheid van de vrouw betreft, overweegt het hof als volgt. Mede gezien de leeftijd van het jongste kind van partijen en de zorg die de vrouw heeft voor dat kind, acht het hof op dit moment een arbeidsbelasting van de vrouw van 65,7% reëel. Het hof is derhalve van oordeel dat niet van de vrouw verwacht kan worden dat zij op dit moment volledig in haar eigen behoefte voorziet.
Gelet op het eigen inkomen van de vrouw zoals blijkt uit haar jaaropgave 2014 heeft de vrouw op dit moment een eigen verdiencapaciteit van bruto € 1.177,- per maand (inclusief vakantiegeld), zodat haar aanvullende behoefte € 630,- bruto per maand bedraagt.
11. Het hof is van oordeel dat van de vrouw mag worden verlangd dat zij tussen nu en twee jaar zorgt voor een substantiële uitbreiding van haar werkzaamheden zodat zij over twee jaar volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
12. Het hof zal hierna beoordelen of de man draagkracht heeft om een partneralimentatie te betalen van € 630,- bruto per maand.