ECLI:NL:GHDHA:2016:112
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van afgewezen verzoek tot verdeling inboedel; niet-ontvankelijkheid wegens het ontbreken van gronden in beroepschrift
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin zijn verzoek tot verdeling van de inboedel werd afgewezen. De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog te beslissen dat de inboedel bij helfte wordt verdeeld. De vrouw verzet zich tegen het beroep en verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, met veroordeling in de kosten.
Het hof overweegt dat het beroepschrift van de man niet voldoet aan de eisen die zijn gesteld in de artikelen 359 juncto 278 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het verzoekschrift bevat geen duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust. Het hof heeft eerder de man bevolen om zijn dagvaarding te verbeteren, maar de man heeft nagelaten om zijn stellingen deugdelijk te onderbouwen. Hierdoor is het voor zowel de wederpartij als het hof onduidelijk wat de man precies verzoekt en op welke gronden.
Het hof concludeert dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij geen gronden heeft aangevoerd die de vernietiging van de bestreden beschikking rechtvaardigen. Daarnaast oordeelt het hof dat de man in de proceskosten van de vrouw moet worden veroordeeld, omdat hij nodeloos de wederpartij in hoger beroep heeft betrokken. De kosten worden vastgesteld op € 454,-, inclusief eigen bijdrage en griffierecht. De beschikking is gegeven op 6 januari 2016.