Belanghebbende heeft geen verkoopcijfers van met de woning vergelijkbare, op of rond de waardepeildatum verkochte woningen overgelegd. Hetgeen belanghebbende heeft aangedragen ter onderbouwing van zijn standpunt dat de vastgestelde waarde van
€ 280.000 hoger is dan de prijs is die op of omstreeks de waardepeildatum door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de woning meest geschikte wijze na de beste voorbereiding, schiet voor dat doel tekort.
Met de omstandigheid dat tot de woning geen dakkapel behoort, heeft de Heffingsambtenaar al bij de uitspraak op bezwaar rekening gehouden.
Belanghebbendes stelling dat de vergelijkingsobjecten niet vergelijkbaar met de woning zijn, acht het Hof ongegrond. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten in onder meer inhoud, oppervlakte, ligging, onderhoud en kwaliteit niet eraan in de weg staan dat de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten als onderbouwing van de nader vastgestelde waarde van de woning worden gebruikt. Wel dient met deze verschillen bij de herleiding van de waarde van de woning uit de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten rekening te worden gehouden. Dat heeft de Heffingsambtenaar, naar volgt uit hetgeen onder 6.3. tot en met 6.9 is overwogen, in voldoende mate gedaan.
De daling van de woningprijzen sinds het begin van de economische crisis is geen reden voor een vermindering van de bij de uitspraak op bezwaar vastgestelde waarde van de woning. Deze waardedaling is immers verdisconteerd in de vastgestelde waarde van de woning, die is afgeleid uit rond de waardepeildatum behaalde verkoopprijzen van vergelijkingsobjecten. De naar een andere waardepeildatum dan 1 januari 2012 vastgestelde waarde van de woning is geen marktgegeven waaruit de waarde van de woning op 1 januari 2012 kan worden afgeleid.
In de vaststelling van de waarde van de woning voor het jaar 2014 op € 261.000 en de vermindering van de voor het jaar 2009 vastgestelde waarde van de woning door de Rechtbank tot € 280.000, ziet het Hof dan ook geen reden om de vastgestelde waarde van de woning voor het jaar 2013 te verminderen.
De omstandigheid dat het pand [C] in 2013, welk pand – naar belanghebbende onweersproken heeft gesteld – veel overeenkomsten met de woning vertoont, in 2013 te koop heeft gestaan voor € 161.000, brengt het Hof evenmin tot een ander oordeel. Bij de bepaling van de waarde van een woning wordt in beginsel slechts gebruik gemaakt van op de markt gerealiseerde verkoopprijzen van andere woningen. Daarbij komt dat bij de bepaling van de vraagprijs van het pand [C] rekening is gehouden met het feit dat het pand te koop is aangeboden met “Koopgarant”, dat wil zeggen met een korting op de marktwaarde en een terugkoopgarantie voor de koper. Een “Koopgarant”-prijs weerspiegelt niet de WOZ-waarde van de woning (zie onder 6.1). De stelling van belanghebbende dat de vraagprijs van het pand [C] € 214.000 zou zijn geweest bij aanbieding ten verkoop van het pand zonder “Koopgarant”, brengt in het voorgaande geen wijziging, niet slechts omdat ook een vraagprijs zonder “Koopgarant” geen op de markt gerealiseerde verkoopprijs is, maar ook omdat belanghebbende niet met objectieve, voor het Hof toetsbare gegevens heeft onderbouwd dat de door belanghebbende gestelde vraagprijs zonder “Koopgarant” van
€ 214.000 de WOZ-waarde van de woning benadert.