ECLI:NL:GHDHA:2015:959

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
21 april 2015
Zaaknummer
AWB 14_1016 en AWB 14_1017
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering en premieheffing van rijnvarende tijdens vaart op schip

In deze zaak staat centraal of de belanghebbende, een rijnvarende, in Nederland verzekerd was gedurende de periode dat hij op het schip [N] heeft gevaren van 11 augustus tot en met 31 december 2007. De belanghebbende heeft in hoger beroep de vraag aan de orde gesteld of hij terecht premie volksverzekeringen is geheven. De Inspecteur van de Belastingdienst heeft de aanslagen opgelegd voor de jaren 2005 en 2007, waarbij de rechtbank Haarlem in eerdere uitspraken de aanslagen heeft verminderd en ongegrond verklaard. De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraken, waarna de Hoge Raad de zaak heeft verwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 januari 2015 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De belanghebbende stelt dat de exploitatie van het schip [N] voor rekening en risico van de Luxemburgse onderneming [A] SA was, terwijl de Inspecteur betoogt dat dit voor rekening van de in Nederland gevestigde [Q] was, de eenmanszaak van [P]. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de belanghebbende in 2005 verzekerd en premieplichtig was, maar de vraag of dit ook voor 2007 geldt, is nu aan de orde.

Het Gerechtshof heeft vastgesteld dat de belanghebbende in Nederland woont en nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, waardoor hij van rechtswege verzekerd en premieplichtig is voor de volksverzekeringen. De beoordeling van de exploitatie van het schip en de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen zijn cruciaal voor de uitkomst van de zaak. Het Hof concludeert dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de exploitatie van het schip niet door [Q] plaatsvond, en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-14/01016 en BK-14/01017

Uitspraak d.d. 11 maart 2014

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 10 oktober 2011, AWB 10/2174 en AWB 10/5834 betreffende na te melden aanslagen.

Aanslagen, bezwaar, geding in feitelijke instanties en cassatie

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.268 en premie-inkomen van € 23.764.
1.2.
Voor het jaar 2007 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.741 en een premie-inkomen van € 12.102.
1.3.
De aanslagen zijn door de Inspecteur na bezwaar gehandhaafd. De rechtbank Haarlem heeft op het beroep van belanghebbende de aanslag IB/PVV 2005 verminderd tot een premie-inkomen van € 18.382 onder handhaving van het belastbaar inkomen uit werk en woning en het beroep voor wat betreft de aanslag IB/PVV 2007 ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Bij uitspraak van 13 juni 2013, nrs. 11/00871 en 11/00872 heeft dat hof de uitspraak van de rechtbank met nr. 10/02174 bevestigd, de uitspraak van de rechtbank met nr. 10/05834 vernietigd, de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag IB/PVV voor het jaar 2007 vernietigd, de aanslag IB/PVV voor het jaar 2007 verminderd met het daarin begrepen bedrag aan premie volksverzekeringen met evenredige vermindering van de heffingsrente, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van € 2.123 en vergoeding van het griffierecht van € 153 gelast.
1.5.
Op het cassatieberoep van belanghebbende en van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Hof Amsterdam heeft de Hoge Raad bij arrest van 8 augustus 2014, nr. 13/03557, het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof met nr. 11/00871 ongegrond verklaard, het beroep in cassatie van de Staatssecretaris tegen de uitspraak met nr. 11/00872 gegrond verklaard en de uitspraak vernietigd en het geding naar het Gerechtshof Den Haag verwezen ter verdere behandeling en beslissing.

Loop van het geding na verwijzing

2.1.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad, van welke gelegenheid beide gebruik hebben gemaakt. Vervolgens hebben zij op elkaars uitlatingen schriftelijk gereageerd. Partijen hebben van elkanders reacties kunnen kennisnemen.
2.2.
De mondelinge behandeling van het geding na cassatie heeft plaatsgevonden op 28 januari 2015 te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in de procedure na verwijzing het volgende vast:
3.1.
Belanghebbende is geboren in 1957 en heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij woont te [Z] in Nederland.
3.2.
Belanghebbende was in 2005 gedurende de hieronder opgenomen perioden in dienstbetrekking bij de volgende bedrijven:
- [A] S.A., een vennootschap opgericht naar Luxemburgs recht (hierna: [A]), van 1 januari 2005 tot en met 31 mei 2005. [A] maakt onderdeel uit van [B] te [C];
- [D]., gevestigd in Luxemburg, van 1 juni 2005 tot en met 27 juni 2005;
- [A] van 28 juni 2005 tot en met 7 september 2005;
-[E]. (hierna: [E], gevestigd in Luxemburg, van 8 september 2005 tot en met 31 december 2005;
-[F] (hierna: [F]), gevestigd in Nederland, van 12 april 2005 tot en met 30 november 2005;
-Uitzendbureau [G] (hierna: [G]), gevestigd in Nederland, van 18 november 2005 tot en met 31 december 2005.
3.3.
Belanghebbende was in 2005 gedurende de hieronder opgenomen perioden in loondienst werkzaam op diverse binnenvaartschepen van verschillende eigenaren, namelijk:
-motorschip (hierna: [H].) [H], van 1 januari 2005 tot en met 31 mei 2005. Eigenaar is Scheepvaartonderneming [I] B.V. (hierna: [I] B.V.) te [C], Nederland;
-mts. [J], van 1 juni 2005 tot en met 26 juni 2005. Eigenaar is [K] C.V.A. (hierna: [K] C.V.A.) te [Y], België;
-mts. [M], van 28 juni 2005 tot en met 7 september 2005. Eigenaar is [M] Tanktransport B.V. (hierna: [M] B.V.) te [C], Nederland;
-mts. [J], van 8 september 2005 tot en met 31 december 2005. Eigenaar is [K] C.V.A. te [Y], België.
Deze schepen varen binnen de Europese Gemeenschap, zowel op de Rijn als op zijn zijrivieren.
3.4.
Ten behoeve van voormelde binnenvaartschepen zijn in 2004 en 2005 zogenaamde rijnvaartverklaringen afgegeven met de volgende inhoud:
- mts. [H], verklaring afgegeven op 7 april 2004. [I] B.V. staat vermeld als eigenaar en [I] B.V. en [A] staan samen vermeld als exploitanten;
- mts. [J], verklaring afgegeven op 8 april 2005. [K] C.V.A. staat vermeld als eigenaar. Op de rijnvaartverklaring is geen exploitant opgenomen;
-mts. [M], verklaring afgegeven op 7 september 2004. [M] B.V. staat vermeld als eigenaar. [M] B.V. en [A] staan samen vermeld als exploitanten.
3.5.
Belanghebbende was in 2007 gedurende de hieronder opgenomen perioden in dienstbetrekking bij de volgende bedrijven:
- [E] gevestigd te Luxemburg van 1 januari 2007 tot en met 10 augustus 2007;
- [A] van 11 augustus 2007 tot en met 31 december 2007.
3.6.
Belanghebbende was in 2007 gedurende de hieronder opgenomen perioden werkzaam op enkele binnenvaartschepen van verschillende eigenaren, namelijk:
- Mts. [J], 1 januari 2007 tot en met 10 augustus 2007. De eigenaar is [K] C.V.A. gevestigd te [Y], België;
- Mts. [N] (hierna ook: het schip), 11 augustus 2007 tot en met 31 december 2007. De eigenaar van het schip is [A]. [A] maakt onderdeel uit van [B] te [C].
3.7.
In een charter party (hierna: de bevrachtingsovereenkomst) met dagtekening 22 januari 2002, tussen [O] A.G. (hierna: [O]) als ‘charterer’ en [A] als ‘shipowner’ is vermeld dat [A] het schip beschikbaar stelt aan [O] met ingang van september 2003.
3.8.
Op 21 oktober 2002 heeft [A] met [P]/[Q] een 'Beschäftigungsvertrag' gesloten waarin is geregeld dat [Q] de verplichtingen van [A] uit de bevrachtingsovereenkomst overneemt.
Op het formulier ‘Aanvraag vergunningbewijs beroepsvervoer van goederen met binnenschepen’ van 7 juli 2003, ingediend door [A], staat [A] vermeld als eigenaar en [Q] als exploitant van het schip.
3.9.
Het Nederlandse ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft op 29 juli 2003 aan [A] een rijnvaartverklaring voor het schip afgegeven. In de verklaring is onder meer vermeld dat het schip wordt geacht ingevolge artikel 2, derde lid, van de Herziene Rijnvaartakte tot de Rijnvaart te behoren. Als exploitant is op de verklaring vermeld: ‘Scheepvaartonderneming [Q]’ (hierna ook: [Q]). De scheepvaartonderneming wordt gedreven door [P] (hierna: [P]) woonachtig in [C].
3.10.
Ten name van belanghebbende is door de Luxemburgse autoriteiten een zogenoemde E-101-verklaring afgegeven op 1 september 2005.
3.11.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV voor het jaar 2005 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.391. Belanghebbende heeft daarbij verzocht om aftrek van sociale premies tot een bedrag van € 1.197 en tevens verzocht om vrijstelling voor de premies volksverzekeringen. De Inspecteur heeft de aanslag opgelegd met correctie van de door belanghebbende in diens aangifte van het inkomen afgetrokken premies en heeft de gevraagde vrijstelling deels verleend. In bezwaar heeft de inspecteur beslist dat belanghebbende in de periode 1 december 2005 tot en met 31 december 2005 weliswaar recht heeft op vrijstelling voor de premies volksverzekeringen, maar dat die vrijstelling niet leidt tot een verlaging van het premie-inkomen.
3.12.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV voor het jaar 2007 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.288. Belanghebbende heeft daarbij verzocht om vrijstelling voor de premies volksverzekeringen. De inspecteur heeft de aanslag opgelegd met correctie van de door belanghebbende in diens aangifte van het inkomen afgetrokken premies en heeft de gevraagde vrijstelling uitsluitend verleend over de periode 1 januari 2007 tot en met 10 augustus 2007.
3.13.
De aan belanghebbende afgegeven verklaring E 101 heeft betrekking op diens dienstbetrekking met [E].
3.14.
De bevrachtingsovereenkomst ('Charter Party') tussen [O] ('Charterer') en [A] ('Shipowner'), gedagtekend 22 januari 2002, houdt onder meer het volgende in:
"Article 1
a. a) Shipowner shall as of September 2003 or earlier make available to Charterer [the ship].
(...)
Shipowner warrants that [the ship] is properly maintained, fully equipped, insured and manned in accordance with applicable regulations and legislation.
(...)
Article 5
(...)
b. Shipowner agrees to operate in accordance with the procedures drawn up by Charterer in order to satisfy the quality standards required by Charterer's customers.
(...)
d. Shipowner shall, after each voyage and in consultation with the Charterer, ensure that the ship is adequately cleaned. (...)
e. Shipowner indemnifies and holds Charterer harmless against all damage or loss caused by inappropriate action or conduct on the part of crew members or personnel.
(...)
i. In order to warrant the continuity of the agreement, Shipowner undertakes to manage the vessel and all financial matters related to this agreement to the best of his ability.
Article 6
a. Shipowner is obliged to secure and maintain at his expense a hull policy and a P. & L. policy for [the ship].
(...)
Article 7
a. Shipowner undertakes to timely report repair requirements or class recommendations to Charterer, and shall arrange for such repairs (...) to take place in mutual consultation with Charterer.
(...)"
3.15.
In het Beschäftigungsvertrag van 21 oktober 2002 is tussen [A] en [P] onder meer het volgende overeengekomen:
"1) [[P]] nimmt hiermit die Verpflichtungen von [A] aus dem Charter Party über unter den Bedingungen dieses Vertrages.
2) Bei pünktlicher Erfüllung von [[P]] seiner Verpflichtungen aus diesem Vertrag gewährt [A] hiermit [[P]] eine Kaufoption auf dem Schiff. (...) Die Kaufsumme (...) beträgt € 4.900.820,- (...)
(...)
4) [[P]] empfangt monatlich; die von [A] von [O] empfangen Frachteinnahmen des Schiffes minus ein Betrag von EUR 43.109,06 (...)
(...)
6b) [[P]] erklärt das Schiff in gutem Zustand akzeptiert zu haben. Er ist verpflichtet das Schiff auf eigener Rechnung in gutem Zustand zu pflegen und es übrigens im Zustand in der es das Schiff akzeptiert hat, vorbehaltlich Wertminderung, infolge normaler Nutzung. Änderungen und/oder Modernisierungen am Schiff brauchen schriftliche Zustimmung von [A].
Soweit gestattete Verbesserungen beziehungsweise Änderungen angebracht werden, werden diese im Auftrag und auf Rechnung von [[P]] sein, wenn nicht anders vereinbart wird. Wenn notwendige Änderungen infolge geänderte Bestimmungen der zuständigen Behörden am Schiff angebracht müssen worden, werden diese Änderungen auf Rechnung von [[P]] gehen. [[P]] verpflichtet sich die benötigten Schiffspapiere, Klassezertifikate und dergleichen mehr rechtzeitig auf eigenen Kosten zu erneuern.
Wenn [[P]] es versäumt, hat [A] das Recht auf Rechnung von [[P]] hier für zu sorgen. Es ist [[P]] verboten ohne schriftliche Zustimmung von [A] das Schiff, den Schiffsinventar oder einzigen Teil davon an Dritten zu vermieten oder in irgendeiner Nutzverwaltung abzutreten.
[A] ist berechtigt (...) einmal pro Monat das Schiff zu betreten ohne Vorbekanntgabe, um die Erfüllung dieser Verpflichtungen zu kontrolieren. (...)
7) (...) Es ist [A] gestattet während der Laufzeit dieses Vertrages eine Neufinanzierung (...) auf dem Schiff zu nehmen.
8) Das Schiff ist ab der Inbetriebnahme für Rechnung und Risiko von [[P]]. Diese letzter wird trotz eventueller Wertminderung, Beschädigung und Verlorengehen von welcher Ursache auch, verpflichtet zu uneingeschränkter Einhaltung aller für ihn aus diesem Vertrag ergebenen Verpflichtungen.
9) Das Schiff darf niemals eingesetzt werden um Schiffe zu schieben und zu beladen mit Konterbande und mit Güter, die das Recht zur Leistung von Versicherungspfennige schaden. [[P]] trägt alle Kosten zur Inbetriebhaltung und Wartung des Schiffes.
Er verpflichtet sich [A] auf seinen Kosten das Schiff während der Vertragsdauer ordentlich und funktionell zu pflegen, das Schiff nur baugemäß zu benutzen und alle nationale und internationale Vorschriften genau nach zu kommen.
10) [A] wird das Schiff auf Kosten von [[P]] (...) vollkasko versicheren. (...)
(...)
15) [[P]] ermächtigt [A] in allen Fällen, in denen kraft dieses Vertrages an [A] die Befugnis gegeben ist den betreffenden Vertrag als von Rechts wegen aufgelöst zu betrachten, bei Vorlage und unter Benutzung der Ausfertigung dieser Akte übergehen zu sofortiger Räumung des Schiffes, solches auf Kosten von [[P]].
(...)
17) Zu diesem Vertrag gehören:
a.) eine Versicherung mit Hypothekklausel (...);
b.) ein Verwaltungsvertrag zwischen [[P]] und [G] B.V. mit einer Gültigkeitsdauer mindestens gleich an der Laufzeit dieses Vertrages;
c.) ein Managementvertrag zwischen [[P]] und [[A]] mit einer Gültigkeitsdauer mindestens gleich an der Laufzeit dieses Vertrages;
d.) ein Agenturvertrag zwischen [[P]], [A] und [G] B.V. (...);
e.) der Charter Party zwischen [A] und [O] für die Dauer von 5+5+5 Jahren (...)
(...)
20) Besondere Bestimmungen
1) Dieser Vertrag gründet auf den Bauvertrag einschließlich Anlagen zwischen [A] und [B] B.V. (...)
2) (...) Die Übergabe des kompletten Schiffes wird spätestens am 10. Mai 2003 stattfinden. (...)
(...)
4) Für diese Vereinbarung gilt eine Probezeit von 1 Jahr.
(...)".
3.16.
De hiervoor in onderdeel 17d) genoemde vennootschap [G] B.V. maakt evenals [A] onderdeel uit van de [B].
3.17.
Bij akte van 26 juni 2008 heeft [A] het schip [N] in eigendom overgedragen aan [P] tegen betaling van een koopprijs van € 4.645.095.

Omschrijving geschil na cassatie en standpunten

4.1.
In geschil is of belanghebbende in Nederland is verzekerd gedurende de periode dat hij op het schip [N] heeft gevaren (11 augustus tot en met 31 december 2007) en in het geval de vraag bevestigend wordt beantwoord of terecht premie van hem is geheven.
4.2.
Meer in bijzonder betreft het geding na verwijzing de vraag voor wiens rekening en risico het schip [N] (hierna: het schip) in die periode is geëxploiteerd. Belanghebbende stelt dat dit geschiedde door het in Luxemburg gevestigde [A] SA (hierna: [A]) en de Inspecteur stelt dat dit [Q], de eenmanszaak van de in Nederland woonachtige [P], was.
4.3.
Voor het jaar 2005 heeft het gerechtshof Amsterdam in de uitspraak met nummer 11/00871 geoordeeld dat belanghebbende werkzaam was op schepen die behoorden tot in Nederland gevestigde ondernemingen en dat belanghebbende in dat jaar verzekerd en premieplichtig was. Het beroep in cassatie van belanghebbende tegen die uitspraak is door de Hoge Raad verworpen met artikel 81, lid 1, Wet RO en deze aanslag staat derhalve onherroepelijk vast.
4.4.
Belanghebbende heeft na cassatie het volgende aangevoerd. De charterpary en het Beschäftigungsvertrag betekenen dat het economisch risico bij de exploitatie bij [A] ligt. Bij mede-exploitatie geldt dat de daadwekelijke exploitatie en de beslissingsbevoegdheid voor het economische en commerciële management van het schip geheel ligt [A]. Partijen hebben nooit bedoeld de exploitatie van het schip door [A] SA over te doen aan [Q] ([P]). De charterparty bestaat alleen tussen de partijen [O] en [O] AG en [A],[Q] ([P]) is daarbij nooit partij geworden. [A] noch [P] hebben door middel van het Beschäftigungsvertrag in plaats van [A] [P] tot exploitant willen maken.
4.5.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het schip [N] in 2007 voor rekening en risico van [P] werd geëxploiteerd en dat hij uiteindelijk de winst geniet die met de exploitatie wordt beoogd. [P] woont in Nederland. Belanghebbende heeft derhalve zijn dienstbetrekking in Nederland.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag IB/PVV voor het jaar 2007 alsmede tot vermindering van die aanslag met het daarin begrepen bedrag aan premie volksverzekeringen en dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente.
5.2.
De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het geschil na cassatie

6.1.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 augustus 2014 in onderdeel 3 als volgt geoordeeld.
3.2.1.Het Hof diende ter beantwoording van de vraag tot wiens onderneming het schip behoort, te onderzoeken voor wiens rekening en risico het schip wordt geëxploiteerd (zie HR 9 december 2011, nr. 10/03927, ECLI:NL:HR:2011:BQ2938, BNB 2012/56). Slechts indien een schip voor rekening en risico van twee of meer ondernemingen wordt geëxploiteerd, komt het erop aan wie het schip daadwerkelijk exploiteert en beslissingsbevoegd is voor het economische en commerciële management van het schip. Indien ’s Hofs uitspraak aldus moet worden begrepen dat de daadwerkelijke exploitatie en de beslissingsbevoegdheid met betrekking tot het management ook van belang zijn indien het schip uitsluitend voor rekening en risico van [Q] wordt geëxploiteerd, heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
3.2.2.Indien moet worden aangenomen dat het Hof wel is uitgegaan van de hiervoor in 3.2.1 omschreven - juiste - rechtsopvatting, moet de bestreden uitspraak aldus worden begrepen dat het Hof heeft geoordeeld dat het schip (mede) voor rekening en risico van [A] wordt geëxploiteerd.
Het Hof heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting van het begrip economisch risico indien het ervan is uitgegaan dat met de overeenkomst tussen [A] en [O] zonder meer, ongeacht de inhoud van andere overeenkomsten zoals het Beschäftigungsvertrag, is gegeven dat het economische risico bij de exploitatie van het schip (mede) bij [A] is gelegen.
Indien het Hof is uitgegaan van een juiste opvatting omtrent het begrip economisch risico, en op basis daarvan tot het oordeel is gekomen dat het schip (mede) voor rekening en risico van [A] wordt geëxploiteerd, had het dit oordeel nader moeten motiveren in het licht van de hiervoor in 2.1.4 vermelde inhoud van het Beschäftigungsvertrag, in het bijzonder de daarin opgenomen bepaling dat het schip na in bedrijfneming voor rekening en risico van [Q] is.
3.3.
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2.1 en 3.2.2 is overwogen slaagt het middel. ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een hernieuwde beoordeling van de vraag tot wiens onderneming het schip in de onderhavige periode behoorde.
6.2.
Als tussen partijen niet in geschil staat vast dat belanghebbende in Nederland woont en nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Gelet hierop en op het bepaalde in de artikelen 2 en 6 van de Algemene Ouderdomswet en de dienovereenkomstige bepalingen in de overige volksverzekeringswetten, is belanghebbende als Nederlands ingezetene van rechtswege in Nederland verzekerd en premieplichtig voor de volksverzekeringen. In afwijking hiervan stelt belanghebbende dat hij voor de sociale verzekeringen niet in Nederland maar in Luxemburg verzekerd en premieplichtig is. Het is dan aan belanghebbende feiten en omstandigheden te stellen en, gelet op de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, aannemelijk te maken die tot de conclusie leiden dat belanghebbende niet in Nederland verzekerd is.
6.3.
Belanghebbende is een rijnvarende in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van het Rijnvarendenverdrag, zodat de sociale verzekeringsplicht op grond van dit verdrag moet worden beoordeeld.
6.4.
Artikel 11, tweede lid, van het Rijnvarendenverdrag bepaalt dat op de rijnvarende van toepassing is de wetgeving van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan zich de zetel bevindt van de onderneming, waartoe het in artikel 1, onder m bedoelde schip, aan boord waarvan deze rijnvarende zijn beroepsarbeid verricht, behoort. Als onderneming waartoe het schip behoort, heeft te gelden de onderneming voor wier rekening en risico het schip wordt geëxploiteerd. Dat is ook de ondernemer die de winst geniet die met het gebruik van het schip in de Rijnvaart wordt beoogd, en derhalve het winstoogmerk heeft dat vereist is in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van het Rijnvarendenverdrag.
6.5.
Het Hof is van oordeel dat zich in het onderhavige geval de situatie voordoet waarin het schip voor rekening en risico van twee ondernemingen wordt geëxploiteerd. Uit de stukken van het geding en hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd blijkt dat [A] in de onderhavige periode de eigenaar van het schip is en dat die onderneming het schip in charter ter bevrachting heeft verhuurd aan [O] en in haar jaarrekening de opbrengsten uit hoofde van de bevrachtingsovereenkomst, verminderd met afschrijvingen en kosten, heeft verantwoord alsmede het schip heeft verzekerd. Maar ook blijkt dat [P], handelende onder de naam [Q], op de Rijnvaarverklaring als exploitant is vermeld en volgens het Beschäftigungsvertrag het schip in gebruik heeft, de verplichtingen uit de bevrachtingsovereenkomst overneemt en dat [A] hem maandelijks de vracht betaalt minus een bepaald bedrag aan kosten.
Verder is [P] verplicht het schip in goede toestand te houden, zijn de veranderingen en verbeteringen aan het schip voor rekening van [P], is het schip vanaf het moment van ingebruikname door [P] voor zijn rekening en risico en draagt [P] voorts alle kosten om het schip in bedrijf te houden. [P] is verder verplicht om de scheepspapieren, klassificatiepapieren en dergelijke op eigen kosten te vernieuwen. Al deze omstandigheden, in samenhang bezien, betekenen dat het schip in daadwerkelijke exploitatie is bij [P]. Hij is beslissingsbevoegd voor het economische en commerciële management van het schip. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat [A] en [P] een van de Beschäftigungsovereenkomst afwijkende bedoeling hadden en zich niet overeenkomstig het in de Beschäftigungsovereenkomst bepaalde hebben gedragen.
6.6.
Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de zetel van de onderneming van [P] zich in Nederland bevindt en dat belanghebbende, die in dienst is van [P], in Nederland voor de volksverzekeringen verzekerd en premieplichtig is. Partijen hebben de berekening van het premie-inkomen in r.o. 4.16 van de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 10 oktober 2011, AWB 10/5834 in hoger beroep niet betwist. Ook overigens is het Hof niet gebleken dat deze berekening onjuist is.
6.7.
Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten

7. Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem met nummer AWB 10/5834.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, G.J. van Leijenhorst en S.T.M. Beelen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 11 maart 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.