In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 27 maart 2014 de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) van € 11.047 had gehandhaafd. De belanghebbende betwistte dat de auto, een BMW X5, als nieuwe personenauto moest worden aangemerkt volgens de Wet BPM. De rechtbank had geoordeeld dat de auto als nieuw moest worden beschouwd, omdat deze na de vervaardiging niet of nauwelijks in gebruik was geweest. De belanghebbende stelde dat de auto een gebruikte personenauto was, omdat deze al in Duitsland geregistreerd was voordat deze in Nederland werd geregistreerd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 6 februari 2015 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Het Hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de auto als nieuw moest worden aangemerkt. Het Hof stelde vast dat de auto door de verkoper als demo-auto was gebruikt en dat de belanghebbende de auto niet voor het eerst in gebruik had genomen. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de naheffingsaanslag, en veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van de proceskosten en griffierechten aan de belanghebbende.
De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van de feitelijke gebruiksgeschiedenis van een voertuig bij de beoordeling of het als nieuw of gebruikt moet worden aangemerkt voor de BPM-heffing. Het Hof volgde de rechtspraak van de Hoge Raad en concludeerde dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd, omdat de auto niet als nieuw kon worden aangemerkt.