ECLI:NL:GHDHA:2015:914

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2015
Publicatiedatum
20 april 2015
Zaaknummer
2200539714
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met mes tijdens geweldsincident bij moskee

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar voor poging tot moord en poging tot doodslag. De zaak betreft een geweldsincident dat plaatsvond op 9 juli 2014 bij een moskee in Rotterdam, waarbij de verdachte met een mes in de richting van het bovenlichaam van het slachtoffer stak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever had bedreigd in een telefoongesprek kort voor het incident, maar oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte rade. De verdachte heeft de aangever met een mes verwond, maar het hof oordeelde dat er geen opzet op de dood aanwezig was. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot moord en heeft hem wel schuldig bevonden aan poging tot doodslag, waarbij het hof voorwaardelijk opzet op de dood heeft aangenomen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij nooit eerder met justitie in aanraking is geweest.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-005397-14
Parketnummer: 10-690305-14
Datum uitspraak: 16 april 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 december 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

[geboorteplaats] in het jaar 1969,
[adres],
thans gedetineerd in PI Rijnmond, De Schie, R'dam te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 2 april 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder primair impliciet primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 09 juli 2014 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg (meermalen, althans éénmaal) met een mes in de richting van de borst, althans in de richting van het bovenlichaam, en/of in de (linker)bovenarm van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of geprikt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 09 juli 2014 te Rotterdam aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel (een steekwond in de (linker)bovenarm), heeft toegebracht, door deze opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, (krachtig) met een mes in de (linker)bovenarm te steken en/of te prikken;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 09 juli 2014 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg (meermalen, althans éénmaal) met een mes in de richting van de borst, althans in de richting van het bovenlichaam, en/of in de (linker)bovenarm van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 09 juli 2014 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet éénmaal met een mes in de richting van de borst, althans het bovenlichaam, heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman
– overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota - zich op het standpunt gesteld – kort gezegd - dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder primair impliciet primair (poging moord) en impliciet subsidiair (poging doodslag) ten laste gelegde. De raadsman van de verdachte heeft hiertoe aangevoerd dat er geen sprake is geweest van opzet op de dood van de aangever. Een snijbeweging van boven naar beneden in de richting van de borst is geen gedraging die met zich meebrengt dat er sprake moet zijn geweest van opzet op de dood.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft acht geslagen op het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting. Op grond daarvan kan het volgende worden vastgesteld.
Op 9 juli 2014 heeft tussen de verdachte en de aangever bij een moskee een geweldsincident plaatsgevonden. De verdachte is met een mes in zijn handen naar de aangever gelopen, waarna de aangever de verdachte een trap gaf. De verdachte heeft vervolgens met het mes in de hand in de richting van de borst althans het bovenlichaam van de verdachte van zeer nabij een stekende beweging gemaakt. De aangever heeft zijn bovenlichaam weggedraaid, waardoor het mes zijn linker bovenarm heeft geraakt en hij een grote, open wond heeft opgelopen.
Het hof acht op grond van de verklaringen van de aangever en de getuige [getuige] aannemelijk dat de aangever ongeveer 40 minuten voor het steekincident telefonisch door een geëmotioneerde verdachte is bedreigd.
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of er met voornoemde gedragingen van de verdachte sprake is geweest van opzet op het doden van de aangever, al dan niet met voorbedachten rade.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit de aangever te doden en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte moet op zijn minst genomen de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap hebben gegeven.
Alle omstandigheden in deze zaak in aanmerking genomen is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat bij de verdachte sprake is geweest van een dergelijk kalm beraad, alvorens hij de verdachte met een mes heeft verwond. Het hof overweegt daartoe in het bijzonder dat de precieze inhoud van het telefoongesprek tussen de verdachte en de aangever kort voor het steekincident niet in die mate is komen vast te staan dat op basis daarvan tot het oordeel kan worden gekomen dat de verdachte op dat moment het voornemen had de aangever te doden. Voorts blijkt niet dat de verdachte het mes heeft meegenomen om de aangever iets aan te doen. Ook overigens is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte – na het telefoongesprek en meer in het bijzonder op het moment dat hij de aangever bij de moskee waarnam en naar hem toe liep – het voornemen had om de aangever te doden. Naar het oordeel van het hof is niet uit te sluiten dat de verdachte heeft gehandeld in een hevige gemoedsopwelling. Nu het hof niet wettig en overtuigend bewezen acht dat er bij de verdachte sprake was van voorbedachte rade, dient de verdachte van het onder primair impliciet primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk opzet op de dood
Vervolgens is de vraag aan de orde of er sprake is van een poging tot doodslag. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam van een persoon vitale organen bevinden, zoals hart en longen, alsmede vitale (slag)aders en dat de aanmerkelijke kans bestaat dat een verwonding aan dergelijke vitale delen tot de dood van een persoon kan leiden.
Voorts overweegt het hof dat de aard van de gedragingen van de verdachte alsmede de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, te weten met een – naar eigen zeggen – scherp mes in de hand op de aangever aflopen en vervolgens met dat mes van zeer nabij steken in de richting van de borst althans het bovenlichaam van de aangever, naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer zijn gericht op en geschikt zijn voor het toebrengen van fataal lichamelijk letsel bij de aangever, dat hieruit valt af te leiden dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg welbewust heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande oordeelt het hof dat opzet op het toebrengen van dodelijk letsel in de zin van voorwaardelijk opzet aanwezig is en dat de onder primair impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Voorwaardelijk verzoek
Het voorwaardelijk verzoek van de raadsman om een anatoom-patholoog als getuigendeskundige te horen teneinde deze anatoom-patholoog de vraag voor te leggen of er sprake is van een snij- dan wel steekverwonding.
Hij heeft hiertoe aangevoerd dat ingeval van een snijwond de verdachte slechts een snijbeweging heeft gemaakt. Bij een snijbeweging in de arm of zelfs in het bovenlichaam, kan van een mogelijk dodelijk gevolg geen sprake zijn.
Het hof heeft, als hierboven overwogen, vastgesteld dat de verwonding in de arm van de aangever is ontstaan doordat hij zich wegdraaide. Of daarbij een snijverwonding of steekverwonding is ontstaan acht het hof niet relevant voor de vraag of al dan niet sprake is van een poging doodslag. De noodzaak tot het horen van een anatoom-patholoog is het hof derhalve niet gebleken.
Het verzoek wordt afgewezen.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:

Poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder primair impliciet primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag door van zeer nabij met een scherp mes te steken in de richting van het bovenlichaam van aangever, waarbij deze een ernstige verwonding in de linker bovenarm is toegebracht. Dat het slachtoffer niet dodelijk is getroffen, is geenszins te danken aan de verdachte. Door zijn handelen heeft de verdachte een levensbedreigende situatie gecreëerd, hetgeen getuigt van een gebrek aan respect voor het kostbaarste bezit van personen, het leven. Het hof rekent het de verdachte bovendien aan dat hij door zijn handelen voor een moskee, niet alleen het slachtoffer, maar ook omstanders heeft geconfronteerd met een ernstig geweldsdelict. Feiten als het onderhavige brengen niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid teweeg bij de slachtoffers en de getuigen, maar bij iedereen die er kennis van neemt.
Het slachtoffer is tot zijn daad gekomen uit onvrede en bezorgdheid over het vasthoudend voornemen van het slachtoffer om met de jonge en nog studerende dochter van de verdachte te trouwen.
Het hof heeft voorts in zijn overwegingen betrokken dat het slachtoffer geen aangifte heeft willen doen tegen zijn aanstaand schoonvader. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het slachtoffer en zijn dochter inmiddels zijn getrouwd, dat het slachtoffer hem in de penitentiaire inrichting heeft bezocht en dat de verdachte geen contact met zijn dochter heeft. Het hof weegt dit als strafverlichtende omstandigheden evenals een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 maart 2015, waaruit blijkt dat de verdachte nooit eerder met justitie of politie in aanraking is geweest.
Voorts heeft het hof in aanmerking genomen een advies van de Reclassering Nederland d.d. 15 september 2014.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder primair impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder primair impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein, mr. M.J. de Haan-Boerdijk en mr. M.J.J. van den Honert, in bijzijn van de griffier mr. S.D. Riggelink.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 april 2015.