ECLI:NL:GHDHA:2015:818

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
9 april 2015
Zaaknummer
200.162.690/01 en 200.162.690/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Koens
  • A. Obbink-Reijngoud
  • J. Warnaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen en ondertoezichtstelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen is verleend. De ouders van de minderjarigen, die in hoger beroep zijn gekomen, stellen dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is, nu de thuissituatie niet meer onveilig is. De minderjarigen hebben verklaard zich veilig te voelen in de thuissituatie en willen graag terug naar huis. Het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling voldoende mogelijkheden biedt voor passende hulpverlening aan de ouders en de minderjarigen. Het hof vernietigt de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat niet is aangetoond dat deze noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De ouders hebben zich actief ingezet voor de hulpverlening en de minderjarigen hebben aangegeven dat zij zich in de huidige situatie niet prettig voelen. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover deze niet is vernietigd en wijst het verzoek van de ouders tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 4 maart 2015
Zaaknummers : 200.162.690/01 (hoofdzaak) en 200.162.690/02 (schorsing)
Rekestnummer rechtbank : JE RK 14-3250
Zaaknummer rechtbank : C/10/461259
1. [De vader] en
2. [de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat mr. E. Hartog te Dordrecht,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. mr. R.E. TERGAU,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: de bijzondere curator,
2. de Stichting Jeugdzorg Zuid-Holland te Dordrecht,
thans Jeugdbescherming west regio Zuid-Holland te Dordrecht,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De ouders zijn op 13 januari 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
12 december 2014 van de rechtbank Rotterdam. Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.162.690/01. Bij dat beroep hebben de ouders tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking ingediend, ingeschreven bij dit hof onder zaaknummer 200.162.690/02.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de ouders:
 op 9 februari 2015 een e-mailbericht waarin de advocaat het hof bericht dat de door het hof opgevraagde stukken, ondanks herhaalde verzoeken aan de rechtbank nog niet zijn ontvangen en dat de advocaat evenmin beschikt over de brief van de raad van 21 november 2014;
 op 10 februari 2015 een brief gedateerd 9 februari 2015 met bijlage;
 op 11 februari 2015 een V formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de gecertificeerde instelling:
 op 16 februari 2015 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
Voorts heeft het hof op 18 februari 2015 per fax van de rechtbank Rotterdam een afschrift ontvangen van het proces-verbaal van de zitting van 13 augustus 2014.
De raad heeft bij brief van 5 februari 2015, ingekomen op 9 februari 2015, het hof bericht ter terechtzitting aanwezig te zullen zijn.
De zaken zijn op 18 februari 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
 de ouders bijgestaan door hun advocaat en een tolk in de Spaanse taal, mevrouw
M.L. de Keijzer-Ferreira Ribeiro;
 [naam gemachtigde] namens de raad;
 mr. R.E. Tergau;
 [naam gemachtigde sub 2], [naam gemachtigde sub 3] en [naam gemachtigde sub 4] namens de gecertificeerde instelling.
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De hierna te noemen minderjarigen [voornaam minderjarige sub 1] en[voornaam minderjarige sub 2] zijn in raadkamer gehoord.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 15 oktober 2014 en de bestreden beschikking.
Bij de beschikking van 15 oktober 2014 zijn - voor zover in hoger beroep van belang - [minderjarige sub 1] geboren [in] 1998 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [voornaam minderjarige sub 1]), en [minderjarige sub 2], geboren[in] 2000 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [voornaam minderjarige sub 2] en hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen)
onder toezicht gesteld tot 1 januari 2015 met benoeming van de gecertificeerde instelling tot stichting in de zin van de Wet op de jeugdzorg. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Bij de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd tot 15 oktober 2015, is met ingang van 1 december 2014 een machtiging tot plaatsing van de minderjarigen in een accommodatie van een zorgaanbieder verleend tot 1 juni 2015 en is
mr. R.E. Tergau tot bijzondere curator over de minderjarigen benoemd, teneinde de minderjarigen in en buiten rechte te vertegenwoordigen. De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Voorts is de behandeling van de zaak aangehouden tot 1 mei 2014 (het hof begrijpt: 1 mei 2015) .
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat de ouders het gezag hebben over de minderjarigen.
Op 1 augustus 2014, 23 september 2014, 7 oktober 2014 en 20 november 2014 heeft de raad rapporten uitgebracht over de opvoedingssituatie van de minderjarigen.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de minderjarigen thans verblijven in de observatie- en diagnostiekgroep van [naam instelling 1].

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil zijn de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking en de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarigen tot 1 juni 2015 in een accommodatie van een zorgaanbieder.
2. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen alsmede de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking met onmiddellijke ingang te schorsen.
3. De raad verweert zich daartegen en verzoekt het hof de beschikking te bekrachtigen.
4. De gecertificeerde instelling verzoekt het hof de beschikking te bekrachtigen.
5. De bijzonder curator sluit zich aan bij het verzoek van de ouders en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
6. De ouders stellen voorop dat thuis iedereen het opgestelde veiligheidsplan heeft nageleefd, dat hun zoon [X] inmiddels niet meer thuis woont en dat is aangetoond dat het schoolverzuim van de minderjarigen het laatste schooljaar aanzienlijk is afgenomen. Gelet op die omstandigheden is het naar de mening van de ouders onbegrijpelijk dat de rechtbank toch een machtiging tot uithuisplaatsing heeft afgegeven.
De ouders stellen zich voorts op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er sprake is van een gesloten gezinssysteem en dat ouders geen openheid van zaken geven. Naar de mening van de ouders is er geen sprake is van een gesloten gezinssysteem. Zij verwijzen naar het eindverslag van Families First waaruit blijkt dat de gezinsleden hun medewerking hebben verleend en open hebben gecommuniceerd. Voorts blijkt volgens de ouders ook uit de overige stukken in het dossier niet dat er sprake is van een gesloten gezinssysteem. Er zijn wel (sociale) contacten buiten het gezin en de ouders stimuleren dat ook. Dat de kinderen gesloten lijken tegenover hulpverleners heeft te maken met de wijze waarop er door de hulpverleners in dit gezin is geopereerd. Met name door de spoed-uithuisplaatsing is er een diep wantrouwen ontstaan. De ouders stellen voorts dat zelfs in het geval er wel sprake zou zijn van een ‘gesloten systeem’ dit nog geen grond oplevert voor een machtiging tot uithuisplaatsing. In de visie van de ouders heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat niet duidelijk is of en in hoeverre de ouders de zorgelijke situatie erkennen. De ouders stellen dat zij het verhaal van hun dochter [voornaam minderjarige sub 1] wel degelijk zeer serieus hebben genomen. Zij hebben direct strikte veiligheidsafspraken gemaakt die ook zijn nageleefd. Daarnaast hebben de ouders hulp gezocht voor [voornaam minderjarige sub 1]. Zij wilde echter zelf geen contact meer met een hulpverlener omdat zij daarin geen vertrouwen (meer) had. De ouders bieden [voornaam minderjarige sub 1] echter wel de gelegenheid om thuis over het (vermeende) misbruik te praten. Naar de mening van de ouders overweegt de rechtbank ten onrechte dat er andere signalen zijn die erop wijzen dat de beide minderjarigen verdere hulp en begeleiding nodig hebben (lichamelijke klachten en schoolverzuim) en die een uithuisplaatsing rechtvaardigen. De ouders wijzen in reactie op deze overweging op het feit dat de huisarts uitdrukkelijk heeft verklaard dat op basis van de klachten van de minderjarigen niet de conclusie kan worden getrokken dat er sprake is van seksueel misbruik.
De huisarts stelt dat de klachten die de meisjes hebben kunnen passen bij meisjes in leeftijd 12 tot 15 jaar. Bovendien zijn er maatregelen getroffen en is het schoolverzuim ten gevolge van de lichamelijke klachten inmiddels aanzienlijk verminderd. Ten slotte stellen de ouders dat de rechtbank door het verlenen van de machtiging tot uithuisplaatsing volledig voorbij gaat aan de belangen van de minderjarigen. De ouders hebben gewezen op de verklaring van mevrouw drs. [naam psycholoog], kinder- en jeugdpsycholoog bij [naam instelling 2], van 8 oktober 2014. In deze verklaring heeft mevrouw [naam psycholoog] onder meer gesteld dat de minderjarige[voornaam minderjarige sub 1] niet langer onder druk gezet zou moeten worden om hulpverlening te accepteren die ze zelf niet wenst omdat de schade dan alleen maar groter wordt. De minderjarigen hebben het afgelopen jaar veel meegemaakt en zij hebben geen vertrouwen meer in de hulpverlening.
7. Ter terechtzitting in hoger beroep hebben de ouders aangegeven dat zij de gang van zaken rondom de uithuisplaatsing bijzonder kwalijk en ongelukkig vinden. De advocaat van de ouders heeft met klem verzocht de uithuisplaatsing van de minderjarige[voornaam minderjarige sub 1], die was gepland op een dag dat zij examen moest doen, enige dagen uit te stellen. Dit verzoek werd geweigerd en vervolgens heeft [voornaam minderjarige sub 1] twee weken moeten wachten voor zij weer enige vorm van onderwijs kon volgen. Dit is met name gelet op de stellingen van de hulpverlening in deze zaak, dat het schoolverzuim zo bijzonder schadelijk is voor de minderjarigen, nogal moeilijk uit te leggen. Voorts hebben zowel de ouders ter terechtzitting als de minderjarigen tijdens het kindverhoor aangegeven dat de situatie in[naam instelling 1] alles behalve veilig en goed is. Er is sprake van vechtpartijen waarbij zelfs leidinggevenden gewond zijn geraakt en het onderwijs is beneden peil. Ten slotte is namens de ouders nog eens benadrukt dat in het dossier enkele feitelijke onjuistheden staan die keer op keer worden overgenomen en waarop herhaaldelijk onjuiste conclusies worden gebaseerd. Als voorbeeld noemen de ouders de stelling dat de gezinsleden zich onvoldoende houden aan het veiligheidsplan. Dit is volgens de ouders volstrekt onjuist. Voorts wijzen de ouders op de beweringen dat er sprake zou zijn geweest van een faillissement, dat er schulden zouden zijn en dat de zoon/broer [X] nog steeds thuis zou wonen. Zoals door en namens de ouders herhaaldelijk is aangegeven verblijft [X] al sinds november niet meer in de woning van de ouders en was er geen sprake van een faillissement.
In reactie op hetgeen de gecertificeerde instelling ter terechtzitting in hoger beroep naar voren brengt over hun contact met de minderjarigen delen de ouders mede dat zij wel degelijk intensief contact met de minderjarigen onderhouden. Zij hebben vrijwel dagelijks telefonisch contact met de kinderen en zijn derhalve goed op de hoogte van de ontwikkelingen.
8. De raad stelt dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is zodat de minderjarigen in een neutrale omgeving kunnen verblijven waar zij fysiek en emotioneel veilig zijn en waar zij op een adequate manier worden gestimuleerd in hun ontwikkeling. De raad voert daartoe onder meer aan dat de ouders het seksueel misbruik, waarover de minderjarige[voornaam minderjarige sub 1] een verklaring heeft afgelegd, in twijfel trekken en dat de ouders een ambivalente houding hebben ten opzichte van de hulpverlening. Er zijn weliswaar veiligheidsafspraken gemaakt met het gezin maar die worden in de visie van de raad niet getoetst en zijn ontoereikend om de veiligheid van de minderjarigen te waarborgen. In zijn rapport van 23 september 2014 heeft de raad gesteld dat hulverlening in een gedwongen kader vooralsnog noodzakelijk lijkt in verband met een gebrek aan intrinsieke motivatie bij de gezinsleden. De raad overweegt in dat rapport voorts dat in het geval afspraken in het veiligheidsplan niet worden nageleefd, als hulpverlening ontoereikend blijkt of door ouders, [voornaam minderjarige sub 1] en/of [voornaam minderjarige sub 2] wordt afgebroken dat dan een machtiging uithuisplaatsing opnieuw wordt overwogen. In zijn rapport van 7 oktober 2014 overweegt de raad naar aanleiding van het feit dat Families First (FF) de hulpverlening heeft beëindigd:
“Ouders geven aan dat hun primaire zorgen bij de start van de crisishulp niet bij de kinderen of de gezinssituatie liggen. Zij volgen het veiligheidsplan en laten de kinderen geen moment onbewaakt. De zorgen van ouders liggen bij de hulp die wordt aangeboden door betrokken instanties. Ouders geven aan dat zij niet worden geloofd en dat er nare dingen over hen worden geschreven. Dit geeft stress en slapeloze nachten. Ouders werken mee aan de toegewezen hulp en hopen te laten zien dat zij goed met de huidige situatie omgaan.”. Volgens de raad is een proactieve, meewerkende en meedenkende houding van alle betrokkenen noodzakelijk om het veiligheidsplan te laten slagen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raad nog eens benadrukt dat hulpverlening in de visie van de raad absoluut noodzakelijk is. Omdat de ouders onvoldoende meewerken is de uithuisplaatsing volgens de raad noodzakelijk. De raad acht het van belang dat de minderjarigen in de observatiegroep verblijven zodat buiten het gezinsverband een goede diagnose gesteld kan worden.
9. De gecertificeerde instelling sluit zich aan bij de raad en stelt voorop dat de communicatie met de ouders, de vader in het bijzonder, moeizaam verloopt en wijst – ter illustratie – op de gang van zaken rondom de plaatsing van de minderjarigen bij [naam instelling 1]. Ondanks de toezegging dat de reiskosten gedeclareerd konden worden hebben de ouders besloten de kinderen niet naar [plaats instelling] te brengen. Volgens de gecertificeerde instelling blijven de ouders weigeren inzicht te geven in de thuissituatie. Volgens de gecertificeerde instelling is er sprake van een gesloten gezinssysteem waarin de vader een bepalende rol speelt. Zij acht het van belang dat [naam instelling 1] kan starten met een systeemgerichte interventie.
10. Het hof overweegt het volgende. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan slechts worden verleend indien de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen of tot onderzoek van hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
11. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de raad onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de uithuisplaatsing van de minderjarigen noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding of tot onderzoek van hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat ter terechtzitting in hoger beroep onder meer is gebleken dat er geen aanwijzingen zijn dat het in overleg met verschillende instanties opgestelde veiligheidsplan door het gezin niet wordt nageleefd. Voorts is gebleken dat [X], de halfbroer die de minderjarige [voornaam minderjarige sub 1] naar haar zeggen jarenlang heeft misbruikt, al geruime tijd niet meer bij zijn ouders thuis woont. De kans dat [voornaam minderjarige sub 1] nu nog in het ouderlijk huis geconfronteerd zal worden met [X] buiten aanwezigheid van anderen acht het hof niet aanwezig, temeer niet nu de ouders zich voldoende bewust tonen voor de mogelijke onveiligheid voor [voornaam minderjarige sub 1] in een dergelijke situatie. Bovendien heeft[voornaam minderjarige sub 1] zelf in het kindgesprek aangegeven goed te kunnen omgaan met een mogelijke confrontatie met [X] in de thuissituatie. [voornaam minderjarige sub 2] heeft in het kindgesprek nogmaals nadrukkelijk aangegeven dat tussen haar en [X] nimmer sprake is geweest van seksueel contact. De conclusie is dan ook dat niet gebleken is dat voor de minderjarigen thuis nog een onveilige situatie bestaat die een verdere uithuisplaatsing noodzakelijk zou maken. De ouders hebben naar het oordeel van het hof voorts duidelijk aangegeven dat zij zich ervan bewust zijn dat de minderjarigen mogelijk zorg en hulp nodig hebben. De minderjarige [voornaam minderjarige sub 1] in verband met het seksueel misbruik en beide kinderen vanwege de medische problemen die in het verleden tot regelmatig schoolverzuim hebben geleid. De ouders voelen zich verantwoordelijk voor de kinderen en willen ervoor zorgen dat zij de nodige hulp en begeleiding krijgen. De ouders verzetten zich niet tegen de ondertoezichtstelling. Juist die ondertoezichtstelling maakt het zo nodig mogelijk om de minderjarigen de aangewezen hulp te verlenen als die niet op vrijwillige wijze gerealiseerd kan worden. Een uithuisplaatsing is daarvoor niet nodig. De minderjarigen hebben desgevraagd tegenover het hof allebei aangegeven dat zij zich in de thuissituatie volledig veilig voelen en graag terug naar huis willen.
Voorts hebben zij tegenover het hof verklaard dat zij zich in[naam instelling 1] helemaal niet prettig en niet veilig voelen. De minderjarigen hebben in het kader van het kindverhoor bij het hof bovendien duidelijk aangegeven dat zij heel goed weten dat hulpverlening beschikbaar is indien zij over problemen of gebeurtenissen in het verleden willen praten. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft ook de bijzonder curator namens de minderjarigen nog eens benadrukt dat de minderjarigen graag naar huis willen en dat zij zich heel goed realiseren dat hulpverlening zo nodig beschikbaar is. Ten slotte overweegt het hof dat de ouders zelf ook al psychologische hulp hebben gezocht voor [voornaam minderjarige sub 1]. Die kinder- en jeugdpsychologe heeft in haar verslag van 8 oktober 2014 aangegeven dat [voornaam minderjarige sub 1] niet onder druk gezet moet worden om hulpverlening te accepteren die zij zelf thans niet wenst. Ook in het kindgesprek heeft [voornaam minderjarige sub 1] zelf verklaard een therapeutisch traject aan te vangen als zij psychische klachten gaat krijgen over hetgeen haar is overkomen.
12. Gelet op het bovenstaande gaat het hof er van uit dat de ondertoezichtstelling voldoende mogelijkheden biedt voor gepaste hulpverlening aan ouders en de beide minderjarigen. Een verdere uithuisplaatsing is derhalve niet noodzakelijk en zal, nu daardoor de beide minderjarigen langer uit hun vertrouwde woonomgeving worden gehaald, eerder contra productief werken om de concrete bedreigingen van de minderjarigen weg te nemen. Het hof zal dan ook in zoverre de bestreden beschikking vernietigen.
13. Ten aanzien van het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking overweegt het hof als volgt. Het hof is van oordeel dat de ouders bij hun verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad thans geen belang meer hebben, aangezien het hof heden in de onderhavige beschikking een inhoudelijke beslissing geeft op het hoger beroep van de ouders. Gelet hierop zal het hof het verzoek van de ouders de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking met onmiddellijke ingang te schorsen, afwijzen.
14. Gelet op het voorgaande behoeven de overige grieven van de ouders geen bespreking meer.
15. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking wat betreft de machtiging tot plaatsing van de minderjarigen in een accommodatie van een zorgaanbieder voor wat betreft de periode vanaf heden;
wijst het inleidend verzoek tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen voor zover betrekking hebbend op de periode vanaf heden alsnog af;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Koens, Obbink-Reijngoud en Warnaar, bijgestaan door mr. Zuidweg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2015.