ECLI:NL:GHDHA:2015:79

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
26 januari 2015
Zaaknummer
200.145.368-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over kosten deskundige ondernemingsraad en vorderingsrecht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van ABAB Groep B.V. tegen VLM Nederland B.V. over de betaling van kosten voor juridische bijstand en deskundigen in het kader van adviesaanvragen aan de ondernemingsraad. De zaak is ontstaan na een adviesaanvraag van VLM aan de ondernemingsraad op 3 februari 2012, waarna de ondernemingsraad kosten heeft gemeld voor het inschakelen van een financieel deskundige. ABAB, als adviseur van de ondernemingsraad, heeft vervolgens facturen gestuurd aan VLM voor de verleende diensten. VLM heeft deze facturen betwist, wat leidde tot een rechtszaak.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de kostenmelding van de ondernemingsraad niet voldoende duidelijk was om VLM te verplichten de kosten voor het kort geding en de procedure bij de Ondernemingskamer te vergoeden. Het hof oordeelde dat ABAB er niet op mocht vertrouwen dat de kosten voor het kort geding onder de goedgekeurde kostenmelding vielen. De grieven van ABAB, die zich richtten tegen de afwijzing van de vorderingen in eerste aanleg, zijn afgewezen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde ABAB in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.145.368/01
Rolnummer rechtbank : 2350450 CV EXPL 13-43648

Arrest van 3 februari 2015

in de zaak van

ABAB Groep B.V.,

gevestigd te Tilburg,
appellante,
hierna te noemen: ABAB,
advocaat: mr. E.G.M. van den Heuvel te Breda,
tegen

VLM Nederland B.V.,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: VLM,
advocaat: mr. I.J. de Laat te Amsterdam.

Het geding

Bij tussenarrest van 20 mei 2014 is een comparitie van partijen gelast, die op 27 juni 2014 heeft plaatsgevonden. Vervolgens heeft ABAB bij memorie van grieven negen grieven aangevoerd die door VLM bij memorie van antwoord (met producties) zijn bestreden. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1.
Op 3 februari 2012 heeft VLM aan haar ondernemingsraad (hierna: de ondernemingsraad) een adviesaanvraag gedaan. Vervolgens heeft de ondernemingsraad op 6 februari 2012 een kostenmelding gedaan in de zin van art. 22 lid 2 WOR, onder meer als volgt:
“Gelet op de adviesaanvraag van 3 februari jl inzake de herstructurering binnen de groep wenst de ondernemingsraad overeenkomstig artikel 16 van de Wet op de ondernemingsraden in verband met de verstrekte financiële informatie een daartoe financieel deskundige te raadplegen. De financiële informatie vormt tot nu toe de onderbouwing van de voorgenomen besluiten. Vanzelfsprekend zal deze deskundige aan eenzelfde geheimhouding gebonden zijn als de ondernemingsraad. De aan de ondernemingsraad verstrekte informatie zal door deze deskundige nader worden beoordeeld op zijn merites. Hierbij doet de ondernemingsraad een kostenmelding overeenkomstig artikel 22 WOR. Nadere specificatie volgt na overleg met de deskundige.
Tevens zal de ondernemingsraad zich juridisch laten bijstaan door mevrouw mr […], die de ondernemingsraad eerder heeft bijgestaan.”
1.2.
ABAB heeft op 12 november 2012 een factuur van € 14.968,31 aan VLM gestuurd. Deze factuur is door VLM betaald.
1.3.
Op 20 november 2012 heeft een overlegvergadering plaatsgevonden.
1.4.
Op 22 november 2012 heeft de ondernemingsraad een kostenmelding gedaan, als volgt:
"[…] De ondernemingsraad zal in het traject met betrekking tot het besluit tot het stopzetten van de route EIN-LCY zich blijven laten bijstaan door mevrouw mr […].
Dit geldt ook voor de procedure bij de Ondernemingskamer. […] In de procedure zal de ondernemingsraad zich tevens laten bijstaan door […] Advocaten […] Er wordt geschat dat met de werkzaamheden circa 40 uren gemoeid zijn. Vanzelfsprekend worden enkel de daadwerkelijk bestede uren in rekening gebracht. Indien de geschatte hoeveelheid uren onverhoopt wordt overschreden dan zal de ondernemingsraad dit melden.”
1.5.
De ondernemingsraad heeft op 29 november 2012, onder verwijzing naar de melding van 22 november 2012 onder meer aan VLM geschreven:
“Er wordt geschat dat met de gemelde werkzaamheden circa 20extrauren gemoeid zijn.[…] Wij vermelden hierbij nadrukkelijk dat de ontstane situatie een dynamische is, waarbij de ondernemingsraad desondanks, zo goed mogelijk vooraf tracht in te schatten hoeveel kosten hiervoor dienen te worden gemaakt.”
1.6.
Bij e-mailbericht van 3 december 2012 van […], HRM Manager van VLM, is de ondernemingsraad bericht dat VLM akkoord is met de aanvankelijk opgegeven 40 uren, maar
"absoluut geen grond ziet om de bijkomende 20 uren […] te accepteren".
1.7.
ABAB heeft op 14 december 2012 een factuur van € 20.965,89 aan VLM gestuurd. Deze factuur betreft (i) een kortgedingprocedure en (ii) voor 21,9 uren een procedure bij de Ondernemingskamer.
1.8.
ABAB heeft op 23 januari 2013 een factuur van € 6.534,-- aan VLM gestuurd. Deze factuur betreft – onder meer - voor 24 uren dezelfde procedure bij de Ondernemingskamer.
1.9.
In eerste aanleg heeft ABAB primair betaling van VLM gevorderd van de facturen van 14 december 2012 en 23 januari 2013, subsidiair een voor de werkzaamheden van ABAB in redelijkheid vast te stellen bedrag, vermeerderd met vertragingsrente, een en ander met een proceskostenveroordeling. VLM heeft een reconventionele vordering ingesteld die in hoger beroep niet meer aan de orde is.
1.10.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis
in conventieVLM veroordeeld tot betaling aan ABAB van bedragen inzake de wettelijke handelsrente, met veroordeling van ABAB in de proceskosten, en
in reconventiede vordering van VLM afgewezen met veroordeling van VLM in de proceskosten.
2. In hoger beroep vordert ABAB vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog toewijzing van de vorderingen in de inleidende dagvaarding, met veroordeling van VLM in de kosten van beide instanties.
3. Het debat in hoger beroep spitst zich toe op de al dan niet verschuldigdheid van VLM tot betaling van de door ABAB gefactureerde uren voor (i) het voeren van een kort geding en (ii) het voeren van een procedure bij de Ondernemingskamer, dit laatste voor zover het meer dan veertig uren betreft. Daartoe dient te worden beoordeeld of ABAB er op mocht vertrouwen dat de door de ondernemingsraad gegeven opdrachten ter zake bevoegd waren gegeven (vgl Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 25 september 2007, ECLI:NL:GHSHE:2007:BB4967, r.o. 4.6.6.).
Voeren kort geding
4. De grieven I t/m IV zijn gericht tegen de r.o. 4.7 en 4.8. van het bestreden vonnis. Daarin is geoordeeld dat VLM met de kostenmelding van 6 februari 2012 niet ex art. 22 WOR op de hoogte is gesteld van de kosten voor het voeren van het kort geding, terwijl een afweging op grond van redelijkheid en billijkheid ontoereikend is om alsnog een wettelijk vereiste grondslag te introduceren voor een vergoedingsplicht van VLM.
5. ABAB stelt dat er een bestendige zakelijke relatie met VLM was, waarbij in de periode van 30 augustus 2011 tot 12 november 2012 door VLM 23 facturen van ABAB zonder mankeren/protest zijn betaald, en dat op basis daarvan bij ABAB het gerechtvaardigde vertrouwen bestond dat de melding van 6 februari 2012 tot betaling van de kosten van het kort geding zou leiden. VLM moest er gezien die melding en het feit dat mr […] regelmatig voor de ondernemingsraad was opgetreden er rekening mee houden dat er ook juridische werkzaamheden zouden worden verricht.
6. Het hof overweegt als volgt.
6.1.
Het hof stelt voorop dat het hier niet gaat om de vraag of VLM op grond van art. 22 lid 1 en 2 WOR gehouden is de kosten voor het voeren van het kort geding te vergoeden. Dat dient - exclusief - in een procedure ex art. 36 WOR, tussen de ondernemingsraad en VLM, te worden beoordeeld. In onderhavig geding gaat het – uitsluitend - om de vraag of ABAB er op mocht vertrouwen dat de opdracht van de ondernemingsraad tot het voeren van het kort geding bevoegd – dat wil zeggen: namens VLM - was gegeven.
6.2.
Partijen zijn het er over eens dat ABAB bedoeld vertrouwen mocht hebben als het voeren van het kort geding was begrepen onder de (door VLM aanvaarde) kostenmelding van 6 februari 2012. Deze kostenmelding dient volgens de Haviltex-maatstaf te worden uitgelegd, nu mag worden aangenomen dat ook ABAB – de vaste adviseur van de ondernemingsraad – daarbij betrokken is geweest.
6.3.
Naar het oordeel van het hof is het voeren van het kort geding niet begrepen onder de kostenmelding van 6 februari 2012. De kostenmelding refereert uitsluitend aan het inschakelen van een financieel deskundige en mr. […]
“[g]elet op de adviesaanvraag van 3 februari jl inzake de herstructurering binnen de groep”. De tekst is toegespitst op de ondersteuning ten behoeve van deze adviesaanvraag. Met deze tekst eindigt die ondersteuning bij het geven van het advies door de ondernemingsraad. In de tekst is niets te lezen over een kort geding of een ander rechtsgeding. Het kort geding is ook pas gevoerd nadat VLM het uitgebrachte advies niet had overgenomen. Dat het voeren van een kort geding in het overleg van de ondernemingsraad en VLM ten tijde van de kostenmelding op voor ABAB kenbare wijze - zodat zij daar een beroep op kan doen - aan de orde is geweest, is gesteld noch gebleken.
6.4.
Het feit dat in de periode van 30 augustus 2011 tot 12 november 2012 - het kort geding is ingeleid bij dagvaarding van 6 november 2012 - door VLM 23 facturen van ABAB zonder mankeren/protest zijn betaald leidt niet tot een ander oordeel. De kantonrechter heeft in r.o. 4.4 deze relatie geduid als
"een doorlopende juridische adviesopdracht aan ABAB", hetgeen in hoger beroep niet bestreden is. Dat er in het kader van die adviesopdracht door VLM is betaald voor rechtsgedingen, of daaraan gelijk te stellen activiteiten, zonder specifieke kostenmeldingen, is gesteld noch gebleken. Voor zover ABAB stelt dat zij er gelet op de praktijk tot 12 november 2012 op mocht vertrouwen dat alle werkzaamheden die zij in die periode voor en in opdracht van de ondernemingsraad heeft verricht
hoe dan ookdoor VLM zouden worden vergoed, is dat dan ook onvoldoende onderbouwd.
6.5.
Het hof ziet in de redelijkheid en billijkheid geen zelfstandige grond om VLM te veroordelen een vergoeding te betalen voor het voeren van het kort geding.
De meeruren voor de procedure bij de OK
7. De grieven V en VI zijn gericht tegen r.o. 4.9 en 4.10, waarin de kosten voor de procedure bij de OK, voor zover deze meer zijn dan de geaccordeerde 40 uren, niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat VLM in reactie op de kostenmelding van 29 november 2012 die meeruren expliciet heeft geweigerd.
8. ABAB verwijst naar het vonnis van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 27 januari 2010 (ECLI:NL: RBSGR:2010:BL3893), waarin is geoordeeld dat de kosten van inschakeling van een deskundige - voorzover in omvang redelijk en redelijkerwijs noodzakelijk gemaakt - ten laste van de ondernemer kunnen worden gebracht indien de ondernemer niet voorafgaand een deugdelijke schatting van die kosten heeft ontvangen. Volgens ABAB zijn de meeruren redelijk en redelijkerwijs noodzakelijk.
9. Deze grieven falen, om de volgende redenen.
9.1.
Als gezegd, gaat het hier niet om de vraag of VLM op grond van art. 22 lid 1 en 2 WOR gehouden is de meeruren te vergoeden, nu dit exclusief in een procedure ex art. 36 WOR, tussen de ondernemingsraad en VLM, dient te worden beoordeeld. Het gaat hier om de vraag of ABAB er op mocht vertrouwen dat de opdracht van de ondernemingsraad tot het maken van de meeruren bevoegd – dat wil zeggen: namens VLM - was gegeven. Dat laatste is niet het geval gezien de expliciete weigering in reactie op de kostenmelding van 29 november 2012 (zie r.o. 1.6).
9.2.
Het hof ziet in de redelijkheid en billijkheid geen zelfstandige grond om VLM te veroordelen een vergoeding te betalen voor de meeruren
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
10. De grieven VII en VIII richten zich tegen de afwijzing van de over de hoofdsom gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en rente. Deze grieven falen nu de hoofdsom niet (alsnog) toewijsbaar is.
Slotsom
11. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van ABAB in de eerste aanleg nu dit niet voldoet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen, althans er geen feiten zijn gesteld die, indien deze worden bewezen, tot een ander oordeel leiden.
11. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. ABAB zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Bij deze stand van zaken faalt grief IX die zich tegen de proceskostenveroordeling in de eerste aanleg richt. De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard zoals gevorderd.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, team kanton, locatie Rotterdam van 14 februari 2014;
  • veroordeelt ABAB in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van VLM tot op heden begroot op € 1.920,-- aan griffierecht en € 1.788,-- aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, V. Disselkoen en L.G. Verburg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2015 in aanwezigheid van de griffier.