1.3In zijn verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad samengevat het volgende beslist:
( a) de enkele omstandigheid dat een bestuursorgaan een besluit neemt met overschrijding van de wettelijke beslistermijn, is onvoldoende voor het oordeel dat op grond van art. 6:162 BW aansprakelijkheid bestaat voor schade die eventueel voortvloeit uit die termijnoverschrijding; daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig die meebrengen dat het bestuursorgaan, door pas na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn een besluit te nemen, in strijd handelt met de in het maatschappelijk verkeer jegens een belanghebbende in acht te nemen zorgvuldigheid (HR 22 oktober 2010, NJ 2011, 6) (onder 3.3);
( b) de wettelijke beslistermijn strekt er in de eerste plaats toe het bestuursorgaan met voortvarendheid te laten beslissen en voor de betrokkenen duidelijkheid te scheppen; die termijn beoogt niet zonder meer om ook te beschermen tegen mogelijke schade die voor een belanghebbende kan ontstaan bij het uitblijven van de beslissing binnen die termijn (onder 3.3);
( c) het hof Amsterdam heeft ten onrechte niet meegewogen dat Have bepaalde gegevens ten behoeve van de aanvraag van een Bibob-advies niet reeds ten tijde van haar aanvraag op 28 november 2006 maar pas op 13 januari 2007 aan de Gemeente heeft verstrekt (onder 3.4);
( d) het hof Amsterdam heeft miskend dat op grond van art. 31 in verbinding met art. 15 lid 1 en 3 Wet Bibob de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, wordt opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het Bibob-advies is gevraagd en eindigt met de dag waarop dit advies is ontvangen, zij het maximaal voor een periode van acht weken; voor opschorting van de termijn is geen nadere handeling van de Gemeente noodzakelijk (onder 3.5);
( e) het enkele feit dat de burgemeester geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid de beslistermijn op grond van de APV te verdagen, betekent niet dat het bestaan van die bevoegdheid niet kan meewegen bij beantwoording van de vraag of de overschrijding van de termijn al dan niet rechtmatig is (onder 3.6);
( f) Have kan niet worden tegengeworpen dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de brief van de Gemeente van 27 juli 2007, waarin de beslistermijn met twee weken werd verlengd (onder 3.7);
( g) beslissend voor de vraag of de termijnoverschrijding gerechtvaardigd werd doordat de burgemeester op het Bibob-advies wilde wachten, is of de burgemeester daardoor in strijd met de jegens betrokkenen in acht te nemen zorgvuldigheid heeft gehandeld; daarbij zijn enerzijds van belang de bij een tijdige vergunningverlening betrokken kenbare belangen, doch is anderzijds in aanmerking te nemen dat de burgemeester met het oog op de behartiging van het algemeen belang de informatie uit het Bibob- advies nodig heeft, nu dat advies er immers toe strekt te voorkomen dat de vergunning zal worden gebruikt om uit strafbare feiten verkregen geldelijke voordelen te benutten of om strafbare feiten te plegen; aan de burgemeester komt in dit verband beleidsvrijheid toe (onder 3.9);
( h) voor aansprakelijkheid jegens een benadeelde bij overschrijding van een (wettelijke) beslistermijn is niet vereist dat de benadeelde belanghebbende is in de zin van de Awb (onder 3.11);
( i) niet zonder meer kan worden uitgegaan van causaal verband tussen de overschrijding van de beslistermijn en de schade van Have c.s., want de schade van Have c.s. zou ook zijn ontstaan indien de Gemeente de mogelijkheid tot verlenging van de beslistermijn zou hebben benut (onder 3.12).
2. Het hof oordeelt als volgt.