Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
C/09/435158/ HA ZA 13-74
C/09/435160/ HA ZA 13-75
Arrest d.d. 31 maart 2015
[appellant],
hierna te noemen: [appellant],
[geïntimeerde],
hierna te noemen: [geïntimeerde],
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
“ het woonhuis met schuurtje en erf te [plaats], [adres a], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […] nummer […][hof: vóór hernummering in 1977: sectie […] no. […]]
, groot twee aren en vijftig centiaren.”[hof: voormeld schuurtje is op enig moment verwijderd, waarna naast/achter de woning een garage is geplaatst, die later ook is verwijderd; zie hierna.]
Verder is in deze leveringsakte onder meer melding gemaakt van het volgende (hierna: de ‘1946-afspraak’):
“Blijkens overeenkomst de dato negen september negentienhonderd zes en veertig, geregistreerd te Gouda op twaalf september negentien honderd zes en veertig deel 16 folio 69 nummer 643 en overgeschreven ten Hypotheekkantore te Rotterdam op drie oktober negentienhonderd zes en veertig in deel 2769 nummer 18 is tussen […], eigenaar van voormeld nummer […] en […], eigenaar van het naastgelegen nummer […] vastgesteld en letterlijk overeengekomen als volgt:dat de grensscheiding tusschen deze beide perceelen[hof: no. [adres a] en no. [adres b]]
niet op het terrein is aangegeven en er omtrent de strekking van het kadastrale perceel no. […][hof: het perceel no. [adres a]]
aan de noordzijde en van het kadastrale perceel no. […][hof: no. [adres b]]
aan de zuidzijde onzekerheid bestaat, verklaren – voor het geval bij nadere opmeting vanwege het kadaster mocht blijken, dat de kadastrale grens niet overeenstemt met de begrenzing zoals de ondergeteekenden die hebben gesteld en bedoeld – het volgende zijn overeengekomen:Het strookje grond waarop de afwateringsgoot langs de noordzijde van het tot hetkadastrale perceel no. […] behoorende erf, is en blijft eigendom van den ondergeteekende […], met dien verstande dat het op dat strookje grond staande gedeelte van de door den ondergeteekende [geïntimeerde] gestichte en als werkplaats gebruikt wordende loods eigendom is en blijft van den ondergeteekende [geïntimeerde]. De ondergeteekenden verklaren, zoo voor zich als voor hunne erven en rechtverkrijgenden, mitsdien verplicht te zijn om de noodige overdrachten, tot deze grensregeling, zooals die door ondergeteekenden is bedoeld, tot stand te brengen en daartoe mede te werken voor het geval de opmeting vanwege het kadaster een ander resultaat mocht opleveren dan door de ondergeteekenden blijkens het vorenstaande is gesteld en bedoeld en tusschen hen is overeengekomen.”[appellant] is sinds 2006 de enige eigenaar van het registergoed.
“het woonhuis met serre, gastenverblijf, garage, erf en tuin, staande en gelegen aan de Dorpsstraat [adres b] te [plaats] (Noord-Holland), kadastraal bekend: gemeente [plaats]: sectie […] nummer[…]3375[hof: vóór hernummering in 1977: sectie […] no. […]]
, groot 6 aren 71 centiaren”.Het registergoed is na echtscheiding toegescheiden aan [geïntimeerde] en op 3 november 1997 aan [geïntimeerde] geleverd. De ‘1946-afspraak’ is in de betreffende leveringsakten niet vermeld en evenmin in de akte uit 1972 waarbij […] het perceel in eigendom verwierf. [hof: inmiddels is op het perceel een nieuwe woning gebouwd; zie hierna.]
“kadastraal bekend: gemeente [plaats] sectie […]: no […], groot twee aren drie en veertig centiaren”en perceel no. [adres b] omschreven als
“kadastraal bekend: gemeente [plaats]: sectie […]: no. […], groot 6 aren 71. centiaren”.Genoemde […] en […] hebben op 9 september 1946 over de erfgrens tussen de percelen voormelde '1946-afspraak' gemaakt, die toen apart notarieel is vastgelegd en ingeschreven.
“nieuwe nummers: […], […]”“niet vernummerd: […], […], […]”“Opgemeten, augustus 1976““Aanw: dhr […] (toek eigenaar)dhr. […]dhr. […] (gemeente [plaats] eignr nummer […] en […])”“NB: voor Noordgrens van perceel […] zie omschrijving in akte 2769-18”
“nieuwe nummers: 3371 t/m 3377, 3398, 3400”“Opgemeten: april 1977”“grensonderzoek heeft plaatsgehad metHr.[…] (…) eignr perc […], ([…])Hr. […] (…) eignr perc […] ([…])Mw. […] (….) namens echtgenoot Hr. […] (…) eignr perc […] ([…])Mw. […] (…) Hr. […] (….)} eignr […] ([…])De grenzen aangewezen aan hr. […][hof: of ‘[…]’]
op 6 september ’77 door hr. […] ( Gemeente [plaats]).”“[…] stichting sloping“[…] redresgrootte sloping 96/193”
Hierna heeft [geïntimeerde] in januari 2012 opnieuw een schutting geplaatst (hierna ook: de laatste schutting).
De vorderingen van [appellant] en [geïntimeerde]
“-bepaalt dat de erfgrens gelegen tussen de percelen [adres a] en [adres b] wordt gevormd door de kadastrale lijn zoals deze is aangewezen op 6 september 1977 en neergelegd in het proces-verbaal van aanwijzing van 6 september 1977 en is geregistreerd in het Kadaster;
- veroordeelt [appellant] tot betaling van € 4.608,--
“.
Beoordeling van de vorderingen van [appellant]
Verdere beoordeling van de vorderingen van [appellant]
Er was kortom jarenlang, in ieder geval bij [geïntimeerde] sinds zij in mei 1992 no. [adres b] in eigendom kreeg, sprake van bezit te goeder trouw, zodat [geïntimeerde] in ieder geval 10 jaar later, in mei 2002 op grond van artikel 3:99, eerste lid BW hoe dan ook het thans betwiste deel van no. [adres b] door verjaring heeft verkregen. Onder deze omstandigheden kan in het midden blijven of [geïntimeerde] het betwiste deel al eerder (anderszins) in eigendom had verworven.
De stelling van [appellant] dat er geen sprake is geweest van bezitsuitoefening (met betrekking tot het thans betwiste deel van no. [adres b]), nu de oude schutting pas in 1991/1992 is geplaatst, het perceel niet geheel door de schutting werd afgesloten en de strook grond toegankelijk bleef voor [appellant], miskent dat aan bezitsuitoefening niet de eis wordt gesteld dat betreding door derden onmogelijk is/wordt gemaakt. De vraag of iemand een goed houdt voor zichzelf wordt op grond van artikel 3:108 BW naar verkeersopvattingen beoordeeld, hetgeen het hof heeft gedaan zoals uit de motivering in rechtsoverweging 16 moge blijken. Ook de stelling van [appellant] dat art. 5:47 aan een beroep op verjaring in de weg staat, zal het hof passeren, reeds nu genoemd artikel niet aan de orde is. In het onderhavige geval kan de grens worden vastgesteld (zoals volgt uit rechtsoverweging 16). Er is aldus geen sprake van een onzekere loop van de grens als bedoeld in voornoemd wetsartikel.
Slotsom ten aanzien van de vorderingen van [appellant]
De schadevordering van € 666,-- (IV) wegens vernieling van bestrating door de plaatsing van de nieuwe schutting in 2011 dient eveneens te worden afgewezen. Er is onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat bij het plaatsen van die schutting bestrating van [appellant] is vernield. De verwijzing naar productie 29 bij memorie van antwoord maakt dit niet anders.
Beoordeling van de vorderingen van [geïntimeerde]
Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of het eigenmachtige verwijderen van de nieuwe schutting een onrechtmatige daad van [appellant] jegens [geïntimeerde] oplevert. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Het eigenmachtig verwijderen van een door een ander geplaatste schutting die niet dan wel hoogstens in uiterst geringe mate (maximaal 10 cm) op het terrein van [appellant] stond, kennelijk zonder behoorlijk voorafgaand overleg, is in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt. Dit betekent dat [appellant] de daaruit voortvloeiende schade van [geïntimeerde] dient te betalen.
Omtrent de hoogte van de schade wordt als volgt geoordeeld. [appellant] heeft het toegewezen bedrag van € 4.608,-- bestreden. [appellant] heeft in hoger beroep onweersproken aangevoerd dat de hovenier van [geïntimeerde] de schutting in januari 2012 heeft teruggeplaatst voor een bedrag van € 2.111,49. Volgens [appellant] is de nieuwe schutting echter langer dan de door hem verwijderde schutting. Verminderd met deze extra kosten, bedroegen de kosten van het terugplaatsen van de schutting slechts
€ 1.281,23, aldus nog steeds [appellant]. [geïntimeerde] heeft deze rekensom niet weersproken, zodat als schadevergoeding een bedrag van € 1.281,23 zal worden toegewezen.
Slotsom ten aanzien van de vorderingen van [geïntimeerde]
Afsluiting
Beslissing
- bekrachtigt het bestreden vonnis, met uitzondering van de beslissing weergegeven in 7.5 van het dictum, en
- veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] (wegens eigenmachtige verwijdering van de schutting) te betalen een bedrag van € 1.281,23; en wijst af het terzake door [geïntimeerde] meer of anders gevorderde;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellant] van een bedrag van € 3.326,77, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2013;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van
M.P.J. Ruijpers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2015 in aanwezigheid van de griffier.