ECLI:NL:GHDHA:2015:564

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
16 maart 2015
Zaaknummer
200.118.048-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurwoning: ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens verboden onderhuur en ontbreken hoofdverblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in een geschil met Woningstichting Haag Wonen. [Appellant] huurde sinds november 2006 een woning van Haag Wonen, maar heeft in de periode van 2008 tot 2011 feitelijk in België gewoond. Haag Wonen vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, omdat [appellant] in strijd met de huurovereenkomst geen hoofdverblijf in de woning had en deze zonder toestemming onderverhuurde aan zijn broer. De kantonrechter oordeelde dat [appellant] geen hoofdverblijf in de woning had en wees de vorderingen van Haag Wonen toe. In hoger beroep heeft [appellant] vier grieven ingediend, maar het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat [appellant] zijn hoofdverblijf niet in de woning had en dat er sprake was van onderhuur. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de proceskosten. Het hof concludeerde dat de tekortkomingen van [appellant] in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst ernstig waren, waardoor de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.118.048/01
Rolnummer rechtbank : 1158447 / RL EXPL 12-9590

arrest van 31 maart 2015

inzake

[appellant]

wonende te Den Haag,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M. Colgecen-Senol te Den Haag,
tegen

WONINGSTICHTING HAAG WONEN,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Haag Wonen,
advocaat: mr. R. van Gelder te Bleiswijk.

Het geding

Bij exploot van 28 november 2012 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, (hierna: de kantonrechter) op 24 september 2012 tussen partijen gewezen vonnis. Bij tussenarrest van 8 januari 2013 is een comparitie van partijen bevolen. Deze heeft plaatsgevonden op 26 februari 2013. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Bij memorie van grieven (met producties) van 24 juni 2014 heeft [appellant] vier grieven tegen het vonnis aangevoerd. Haag Wonen heeft de grieven bij memorie van antwoord bestreden. Daarna hebben partijen arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

De door de kantonrechter in rechtsoverweging 1.1 en 1.2 van het bestreden vonnis vastgestelde feiten staan niet ter discussie, zodat ook het hof hiervan uit zal gaan.
Kort en zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, gaat het geschil om het volgende.
(2.1) [appellant] heeft vanaf november 2006 van Haag Wonen een woning aan de [adres] (hierna: de woning of het gehuurde) gehuurd. Volgens de huurovereenkomst is de woning bestemd voor [appellant] en de leden die tot zijn huishouding behoren en zal [appellant] de woning zelf (met zijn gezin) bewonen en er zijn hoofdverblijf hebben. [appellant] mag zonder schriftelijke toestemming van Haag Wonen de woning niet onderverhuren of aan anderen in gebruik geven (artikel 11.2 huurvoorwaarden).
(2.2) [appellant] is in 2005 getrouwd. Zijn vrouw en kind hebben vanaf enig moment in 2008/2009 tot mei/juni 2012 in België gewoond. [appellant] is in 2008 naar België verhuisd. Hij heeft van 16 mei 2008 tot 5 augustus 2010 in België ingeschreven gestaan.
heeft voor zijn gezin een huis in Antwerpen gehuurd. Hij heeft ook een aantal jaren gedurende vijf dagen in de week in België gewerkt en daar gewoond bij vrouw en kind. Tot 2010 werkte [appellant] tevens in het weekend als taxichauffeur in Den Haag. [appellant] is in de periode 2008 tot en met 2011 door de zorgverzekeraar aangemerkt als verzekerde in België.
Bij huisbezoek op 9 februari 2012, na een melding van omwonenden, heeft Haag Wonen de broer van [appellant] (hierna: [broer] of de broer) in de woning aangetroffen. De broer heeft toen verklaard samen met [appellant] in de woning te wonen. Volgens de broer werkte en sliep [appellant] door de week in België en sliep [appellant] in het weekend in de woning. De broer heeft van 27 december 2011 tot in ieder geval 8 maart 2012 op het adres van de woning ingeschreven gestaan.
heeft op 22 februari 2012 tegenover Haag Wonen verklaard dat hij in verband met zijn werk in België gedurende vijf dagen per week veel van huis was, dat hij een huis huurde in België waar zijn vrouw en dochtertje woonden, dat hij meestal in het weekend in het gehuurde sliep en dan kwam voor zijn ouders, broer en om de post op te halen. Ook heeft [appellant] toen verklaard dat hij de huur en kosten voor gas en licht samen met zijn broer betaalde.
(2.3) Haag Wonen heeft vervolgens [appellant] gedagvaard voor de kantonrechter met een vordering, kort en zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Haag Wonen heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat [appellant] in strijd met de verplichtingen uit de huurovereenkomst (i) feitelijk in België woont/heeft gewoond en aldus geen hoofdverblijf heeft (gehad) in het gehuurde, en (ii) het gehuurde heeft onderverhuurd aan zijn broer, althans aan hem in gebruik heeft gegeven, zonder toestemming van Haag Wonen.
(2.4) De kantonrechter, van oordeel dat [appellant] in ieder geval in de periode 2009 tot en met 2011 geen hoofdverblijf in de woning heeft gehad en de woning, al dan niet gedeeltelijk, heeft onderverhuurd dan wel in gebruik heeft gegeven, heeft deze vorderingen bij het thans bestreden vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, toegewezen. Op 12 november 2012 is de woning ontruimd.
[appellant] is met vier grieven tegen deze beslissing opgekomen. Met grief 1 klaagt hij over het oordeel van de kantonrechter dat hij geen hoofdverblijf had in de woning. In grief 2 betoogt [appellant] dat de kantonrechter geen dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat Haag Wonen bij [appellant] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt, kort gezegd, dat Haag Wonen geen problemen had met de onderhavige situatie. Grief 3 bevat als klacht dat de kantonrechter er ten onrechte vanuit is gegaan dat er sprake was van onderhuur althans ingebruikgeving in de zin van de huurvoorwaarden. In grief 4 klaagt [appellant] over het oordeel van de kantonrechter dat er sprake is van tekortkomingen die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen.
Beoordeling van grief 1
Het hof is mét de kantonrechter van oordeel dat [appellant] gedurende geruime tijd zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft gehad. Het hof deelt ook de gronden waarop dit oordeel van de kantonrechter rust. De omstandigheid dat [appellant] met een zekere regelmaat in het weekend in het gehuurde sliep, maakt dit niet anders. Nu hij het grootste deel van de week met zijn gezin in België woonde en daar ook gedurende vijf dagen per week werkte, moet er immers van worden uitgegaan dat dáár zijn hoofdverblijf was (door [appellant] ‘zetel van fortuin’ genoemd) en níet in Den Haag in het gehuurde. De (overigens niet aangetoonde) stelling van [appellant] dat hij in het gehuurde zijn administratie behartigde, maakt dit niet anders, noch de omstandigheid dat daar post voor hem werd bezorgd en hij tot 2010 in het weekend als taxichauffeur in Den Haag werkte. Reeds hierom wordt ook het beroep op ‘dubbel hoofdverblijf’ verworpen. Grief 1 faalt.
Beoordeling van grief 3
Vast staat dat de broer tenminste ongeveer drie maanden in de woning heeft verbleven, de kosten van de huur, gas en licht met [appellant] heeft gedeeld en daar ook ingeschreven heeft gestaan. Dit beschouwt het hof als onderhuur, althans tenminste als ingebruikgeving in de zin van de huurvoorwaarden. Grief 3 faalt.
Beoordeling van grief 2
Ook deze grief wordt verworpen. [appellant] heeft ter toelichting op deze grief aangevoerd dat Haag Wonen van het begin af aan volledig op de hoogte is geweest, gelet op een brief die hij in 2008 naar Haag Wonen heeft gestuurd. Nu hij op deze brief geen reactie heeft ontvangen en Haag Wonen evenmin op andere wijze tegen de situatie is opgetreden tot het huisbezoek in 2012, heeft Haag Wonen, aldus nog steeds [appellant], het vertrouwen gewekt dat zij instemde met de woonsituatie.
Niet alleen heeft Haag Wonen betwist dat [appellant] haar in 2008 heeft geïnformeerd, maar bovendien is gesteld noch gebleken dat Haag Wonen schriftelijk aan [appellant] toestemming heeft verleend (overeenkomstig artikel 11.2 huurvoorwaarden) om elders te gaan wonen en/of de broer in het gehuurde te laten verblijven. Reeds hierom kan geen sprake zijn van een bij [appellant] door Haag Wonen gewekt gerechtvaardigd vertrouwen.
Beoordeling van grief 4
Uit het voorgaande vloeit voort dat er sprake is, althans is geweest, van tekortkomingen van [appellant] in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Indien een partij is tekortgeschoten in de nakoming van voortdurende verplichtingen zoals in dit geval, kunnen deze weliswaar in de toekomst alsnog worden nagekomen, maar daarmee wordt de tekortkoming in het verleden niet ongedaan gemaakt en wat deze tekortkoming betreft is nakoming dan ook niet meer mogelijk.
Uit het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW volgt, dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het is hierbij aan de tekortschietende partij om zich voldoende gemotiveerd op deze uitzondering te beroepen. Bij de beoordeling dient de rechter verder rekening te houden met alle door partijen genoegzaam gemotiveerd aangevoerde omstandigheden van het geval waaronder eventueel ook omstandigheden die hebben plaatsgevonden na de gestelde tekortkoming.
[appellant] heeft met deze grief aangevoerd dat de tekortkomingen, gezien de bijzonder geringe aard of geringe betekenis, de ontbinding van de huurovereenkomst met al haar gevolgen niet rechtvaardigen. [appellant] wijst op het slechts tijdelijke verblijf van de broer in de woning, hetgeen moet worden beschouwd als vriendendienst. [appellant] is bovendien naar zijn zeggen, zeer regelmatig gebruik blijven maken van de woning. Daarnaast wijst hij op de negatieve gevolgen van de ontruiming voor zijn gezin.
Ook deze grief wordt verworpen. Het door [appellant] gestelde is daartoe ontoereikend. Het hof acht de tekortkomingen te ernstig. De omstandigheid dat de ontruiming negatieve gevolgen heeft gehad, is een omstandigheid die voortvloeit uit het tekortschieten van [appellant] en maakt deze beoordeling niet anders.
Slotsom
Nu de grieven falen, zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, aangezien er geen relevante feiten te bewijzen zijn aangeboden. Hierbij past een proceskostenveroordeling van [appellant].

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, J.J. van der Helm en M.E. Honée, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2015 in aanwezigheid van de griffier.